Na een periode van relatieve inspanning hebben we besloten dat het wel weer even tijd is om de vermoeide lichamen en geesten weer wat op te laden, met andere woorden, tijd om weer eens even een reisje te maken. Een echt doel hebben we nog niet maar we houden het er op dat we deze keer de westkust van ons continent gaan verkennen. Verschillende delen hebben we al eerder bezocht maar er zijn voor ons nog genoeg witte vlekken op de kaart om die kant nog eens op te gaan.
Gisteren, maandag dus, heeft Jantiene in alle rust de caravan ingepakt terwijl ik met Anne de konijnenren voor Loki afgemaakt heb. Daarna nog even naar de ANWB voor wat documentatie, altijd handig. Het was een uur of vier toen we het pad afreden om richting Ransdorp te gaan, net als vele voorgaande jaren onze eerste stop, maar nu zouden we voor een nacht blijven. Na een bak koffie zijn we met mijn broer en de jongens naar een openlucht restaurant gegaan, Hannekes Boom, met een fantastisch zicht op het IJ, Nemo en het Scheepvaartmuseum. Het was een prachtige avond, windstil en lekker warm. Prima gegeten en na een paar borrels en een mooie cappucino weer terug naar huis.
Daar aangekomen nog even aan de borrel. Gespreksstof was er, evenals bier, ruimschoots voor handen. Het was rond een uur of drie toen we tot het besef kwamen dat het drinken van bier de dorst niet weg neemt. We zijn er dus maar mee gestopt en hebben we ons bed opgezocht. Alvorens dat te doen hebben we maar besloten om vandaag maar niet door te reizen en maar er maar een dagje Ransdorp aan vast te plakken. Genoeg te beleven hier.
Als dorstlesser werkte het bier misschien niet zo maar wel als slaapmiddel. Het was half elf alvorens we de ogen weer openden. Eerst maar eens een kop thee en even bijkomen. Prachtig weer, een graad of twintig, kortom echt het vakantiegevoel al. Even naar de Landmarkt geweest om wat brood te halen en lekker gegeten. Vanmiddag hebben we een toeristische fietstocht door de omgeving gemaakt gevolgd door een rondje hoofdstad. Via Schellingwoude en de Nieuwendammerdijk naar de pont richting Centrum gefietst. Onderweg nog even een harinkje gescoord, lekker om de wat weeïge smaak uit de mond te verwijderen.
Je waant je absoluut niet in de hoofdstad wanneer je hier fietst maar eerder in een rustig dorp. Wat een geweldige omgeving toch hier, nog volop plekken die er om vragen om door ons ontdekt te worden. Na onze oversteek gingen we richting Java eiland, een pitstop bij De Zwijger en daarna dwars door de stad richting Camping Amsterdam. Het staat nauwelijks aangegeven maar wanneer je de steeds sterker wordende wietgeur volgt kom je er vanzelf. Het was al een stuk rustiger dan een maand geleden toen we er ook waren tijdens de maandelijkse Tango-avond, maar ja, het loopt natuurlijk al naar het einde van het seizoen.
Het is een bont gezelschap wat de camping bevolkt, leuk om te zien. We hebben ons voorzichtig weer even aan een alcoholische versnapering gewaagd en voorwaar, het smaakte. Nog even iets gegeten en toen weer richting Ransdorp. Na een kop koffie zijn we weer richting caravan gegaan waar de duisternis ons inmiddels omringt. Het wordt ongetwijfeld een wat rustigere en kortere avond dan gisteren. Het voornemen wat we gisteren opperden om vanavond even naar de Pianobar te gaan laten dan ook maar even voor wat het is, dat bewaren we voor een later moment.
Morgen gaan we richting het zuiden. Een duidelijk omlijnd plan is er nog niet en dat is ook niet nodig want daar wijken we toch altijd van af. Wel hebben we wat ideeën en we hebben natuurlijk de witte vlekken die op ons liggen te wachten. We zullen het wel zien en jullie met ons.
Na een rustige ochtend, ontbijt en koffie, hebben we om een uur of tien Ransdorp verlaten. We hebben er een paar prima dagen gehad en we zijn nu klaar om ons naar het onbekende te begeven. De spits was voorbij en na anderhalf uur bereikten we de Belgische grens. Een onzichtbare streep, een bedenksel van mensen, maar waar achter toch een andere wereld ligt. We zijn op weg naar Ieper, een plaats in de Westhoek van Vlaanderen. Waarom Ieper want het is eigenlijk een kunstmatige stad. Honderd jaar geleden totaal vernietigd. Herbouwd op de puinhopen die overbleven na vier jaar oorlog. De omgeving was het toneel van massadestructie en de proeftuin van nieuwe vernietigingstechnieken. Land, omgeploegd door gloeiend metaal. Het graf voor honderdduizenden. Eén van de plaatsen waar zelfs honderd jaar later de zinloosheid van oorlog nog steeds voelbaar is. Niet bepaald een lustoord voor een onbezorgde vakantie dus.
De Eerste Wereldoorlog: het heeft me altijd geïntrigeerd. Toen ik achttien of negentien was bezocht ik Parijs samen met Kees Tervoort, een vriend van me. We bezochten alle bezienswaardigheden en het toeval wilde dat we bij de Arc de Triomphe waren op het moment dat daar de overwinning op de Duitsers herdacht werd. Kranslegging bij het graf van de onbekende soldaat. Een defilé volgde. Honderden oude mannen, dik besnord, de oude uniformen vol blinkende, nietszeggende medailles, vormden een groot gedeelte van de stoet. De veteranen van de ‘Grande Guerre’, de Grote Oorlog zoals men de Eerste Wereldoorlog in Frankrijk nog steeds noemt.
Sommigen in een karretje, anderen steunend op een stok maar ook nog velen fier rechtop marcherend, de vlam groetend met een eerbied die indruk maakte. De overlevenden van een zinloze machtsstrijd. Mannen die het wellicht zwaarder gehad hebben dan zij die het leven lieten op het slagveld. Mannen wier levens getekend waren door herinneringen die onze fantasie ver te boven gaan. Achtervolgd door nachtmerries en shellshock. Velen met een lege mouw aan de jas die als een trieste vlag in de wind heen en weer bewoog of met een keurig opgerolde broekspijp die met veiligheidsspelden ter hoogte van de knie was vastgemaakt. Ooit gewone jongens die aan hun dorpen werden ontrukt ter meerdere eer en glorie van het Vaderland. Het was inmiddels al zestig jaar na dato, de meesten waren de tachtig al ruim gepasseerd. Getuigen en deelnemers van een strijd die Europa voorgoed zou veranderen.
Zoals gezegd, het maakte indruk op me. Tijdens een latere vakantie hebben we Verdun en omgeving bezocht en wat we daar zagen gaf een beeld van de omvang van de strijd. In Nederland hebben we weinig kennis van dit gebeuren, te weinig naar mijn mening. Wellicht komt dit omdat het nu niet echt een periode was die ons met trots kan vervullen. De regering verklaarde ons land neutraal en we bleven verschoond van geweld. Ons land heeft het nauwelijks geraakt, integendeel, we hebben er goed aan verdiend. Neutraliteit betekent dat je geen zijde kiest, je kunt dus mooi met iedereen handel drijven. Fokkervliegtuigen voor de Duitsers, aardappelen voor de hongerige Belgische burgers. Zolang het maar oplevert. Moraal is iets voor zondag, door de week moet er brood op de plank komen.
De strijd staat nu weer in het middelpunt van de belangstelling omdat het honderd jaar geleden is en het eigenlijk de eerste oorlog die goed gedocumenteerd is. Fotografen bezochten het strijdtoneel en ook de film had haar intrede gedaan. Voor het eerst werd daadwerkelijk vastgelegd wat er gebeurde. Ongetwijfeld gecensureerd door de autoriteiten, maar toch. Twee jaar geleden trok een documentaireserie op de Belgische t.v. mijn aandacht: van Nieuwpoort tot Gallipoli. Hierin werd de toenmalige frontlijn belicht met verhalen die gebaseerd waren op dagboeken van soldaten van de diverse strijdende partijen. Een interessante serie. Mijn interesse werd opnieuw aangewakkerd en dat ligt eigenlijk ten grondslag aan ons bezoek aan deze regio.
Ieper dus. Camping Jeugdstadion Ieper was ons doel. Eén van de weinige campings hier in de buurt, mooi in het hart van de stad gelegen. Om half drie stonden we voor de poort. Een bordje sierde de slagboom: VOL. Dat hebben we nog nooit meegemaakt in september. Op naar de volgende camping dus maar. Een kleine tien kilometer verderop ligt Kemmel en daar is camping Ypra gesitueerd. Daar was nog wel plek. Gelukkig is de camping beter dan de ontvangst. Een norse dame vertelde ons dat we zondag weer op moesten hoepelen want dan is de jaarlijkse rommelmarkt en zijn alle plaatsen gereserveerd. De grootste rommelmarkt van Vlaanderen naar we begrepen. Gelukkig past het tijdsschema wel een beetje in ons plaatje dus dat was geen punt. Ypra is een mooie camping maar de diverse faciliteiten zijn duidelijk toe aan een opknapbeurtje. Ze zijn net als ik een beetje blijven hangen in het verleden.
Na het opzetten van de boel even naar Kemmel gefietst, even boodschappen doen. Daarna in het zonnetje bij Café Het Labyrint even een mooie blonde Tongerlo gedronken, volgens de lokale kenners het beste bier van de wereld maar daarin verschil ik van mening met hen. Inderdaad een mooi bier maar er zijn betere. Sorry. Vanavond in rust doorgebracht. Een beetje opladen voor morgen. Wanneer het weer zo goed is als vandaag gaan we een poging wagen om de Vlaamse heuvelroute te rijden. Ik ben benieuwd.
Het seniorentijdperk is weer aangebroken in campingland, dat is duidelijk te merken. Het is rustig op de camping, niet in de zin van ‘weinig publiek’ maar in de zin van ‘weinig herrie’. En dat is lekker. Geen gillende pubers die de frustratie dat hun ouders hun ouders zijn op luide toon kenbaar maken, geen kinderen die net het fietsen onder de knie hebben en dit gillend aan de wereld willen laten zien door 83 keer achter elkaar voor jouw plek langs te racen alvorens even te stoppen voor een glas limonade en daarna het ritueel nog een keer herhalen. Nee, het is gewoon rustig. Heerlijk. Het is onze nachtrust ten goede gekomen. We hadden toch nog wel een beetje Amsterdam en de reis hierheen in de kuiten en dan is het fijn wanneer je dat op je gemak kunt laten wegebben.
Het was een uur of negen alvorens ik naar bakkerij Pauwelijn ging. Met een mooi zwart brood onder de arm kwam ik 10 minuten later naar buiten. In de tussentijd had ik, behalve het brood, een uitnodiging gekregen om vanavond varken van het spit te komen eten in de feesttent aan 12 euro per persoon tot 12 uur in de voorverkoop. De dame achter de toonbank prees het gebeuren met verve aan: ‘Ja, ziedege, das plezant, d’ne ganse tent kluift dan vol goesting aan ’t zwienke en ja, ziedege, degij kunde nu ut beste entreebiljettekes bekomen want vanavond zul degij wel een paar eurooskjes meer moeten neertellen wah, maar awel, aan u de beslissing, nie?’ Ik koos er voor om mezelf de vrijheid te gunnen om vanavond te beslissen, dan maar een paar euro meer. Het brood was in ieder geval lekker, daar was niets op af te dingen.
Tussen mijn bezoek aan de bakker en de terugkeer aan de ontbijttafel had ik ook een bezoek gebracht aan het kantoor van Toerisme Heuvelland, een soort van VVV. Daar heb ik de kaart aangeschaft voor de route West Vlaamse Bergen. Om een uur of elf stapten we op de fiets, richting Kemmel waar de start geprojecteerd was. Van daar ging het via de Kriekstraat richting Voormezel e. Het was frisser dan we verwacht hadden maar gelukkig zorgde de inspanning nog voor was verwarming. Regelmatig kwamen we langs de weg begraafplaatsen tegen uit de Eerste Wereldoorlog. Wonderlijk, het zijn eigenlijk alleen Britse, of beter gezegd Gemenebest begraafplaatsen. Wanneer je niet beter zou weten zou je denken dat er geen Duitser, Fransman of Belg gevallen is. Op sommige plaatsen zijn informatieborden met foto’s geplaatst. Alles hier in de omgeving was vernield, geen gebouw stond meer overeind en van de bomen waren alleen de kale stammen nog over. Via Palingbeek gingen we richting Wijtschate, Blauwe Poort en Mesen.
Mesen is een grensplaats en ligt net ten zuiden van de taalgrens, op zo’n kilometer van de Franse grens. Gek dat Frans hier de voertaal is. Wanneer je je nog iets zuidelijker begeeft, Frankrijk in dus, kom je plaatsen tegen met namen als Ploegsteert, Steenwerk, Le Steent’je en Komen-Waasten tegen. Niet echt plaatsen met een Franse klank. In Mesen, of zoals men het hier ook noemt, Messinen, hebben even gegeten bij Pub Six ‘O. Het zitvlak begon wat te protesteren. We zijn niet van die fanatieke fietsers dus krijg je daar na anderhalf uur toch wel een beetje last van. Even een tosti met een bak koffie naar binnen gewerkt. Daarna zijn we afgeweken van de route en richting Franse grens gegaan. Daar ligt het Ierse monument. Ierland was ten tijde van de WO I nog geen zelfstandige staat en maakte deel uit van het Verenigd Koninkrijk dus het is een beetje mosterd-na-de-maaltijd monument waar een toren bij staat die op een toren in Glendalough geïnspireerd is, gebouwd met stenen van een afgebroken klooster in Ierland. Hoe Iers wil je het hebben, het enige wat ontbrak waren klavertjes en lapricorns. Ik dacht dat je die beklimmen kon maar dat was niet het geval.
Na dit intermezzo hebben we de route even verkort. De bedieningskastjes van de fietsen gaven aan dat er toch al aardig wat stroom gebruikt was en we wilden niet zonder komen te staan. Terug naar Kemmel dus. Op de weg daarheen kwamen we nog langs de Pool of Peace. Een meertje, gelegen op een heuveltop, waarvan de naam wat wonderlijk is wanneer je de geschiedenis kent. Hier waren tot 7 juni 1917 de Duitsers gelegerd. Tot dan heette de plek de Spanbroekmolenberg en vanaf dit punt konden ze de hele omgeving bezien. Geallieerde ingenieurs hebben een tunnel gegraven die tot onder de Duitse versterkingen reikte, op 22 meter diepte. Daarna de hele boel vol met springstof geladen en laten exploderen. Resultaat: halve berg weg. Naar verluidt was de klap tot in Londen te horen. Wat nu nog rest is een meertje van 126 meter doorsnee, 13 meter diep. Het ligt vol met waterlelies en is een paradijs voor vogels. Aan de kant dreef een Britse krans, vol gestoken met plastic klaprozen.
Terug naar de camping met een kleine dertig kilometer op de teller, fietsen in de lader en de auto gepakt voor het resterende gedeelte. Eigenlijk een mooier gedeelte maar toch met een andere beleving. Op de fiets is het landschap intenser en je ziet veel meer. Na voltooiing nog even naar Poperingen gereden om boodschappen te doen voor de komende paar dagen. Voor vanavond hadden we eigenlijk het varken op het programma staan. Helaas, dat is niet doorgegaan. We hadden er werkelijk wel goesting in maar toen we ‘thuis’ kwamen begon het te gieten en het was toch wel de bedoeling dat we op de fiets zouden gaan. Varken van het spit moet natuurlijk gearroseerd worden en dan het liefst met streekbier. Maar om ons nu helemaal kletsnat te laten regenen, nee daar zagen we ook een beetje tegenop. Jammer, maar gelukkig maakte het rustgevende geluid van regen op het caravandak in combinatie met een Moldavische Chardonnay een hoop goed.
Een rustige start hadden we vandaag. Ieper stond op het programma en in een stad hoef je niet voor 11 uur aan te komen. Dat kwam uit, rond kwart over elf reden we Ieper binnen en na wat zoeken konden we de auto op de Generaal Foch Allée neerzetten. Een vriendelijke Vlaming vertelde ons dat het hier vrij parkeren was en dat we toch vooral géén parkeerschijf neer moesten leggen want dan bestond de kans dat we een bekeuring zouden krijgen. Zonder schijf was die kans nihil. Even daarvoor waren we langs een markt gereden en markten, daar zijn we gek op. Nu is het probleem in het buitenland wel dat de markten heel vroeg beginnen en dientengevolge ook vroeg stoppen. Er waren al behoorlijk wat kooplui die aan het inpakken waren. Gelukkig toch nog genoeg te zien en er de nodige tijd zoet gebracht.
Het was hier vandaag, net als in Nederland overigens, de eerste zaterdag in september. Een feestelijke week want de scholen zijn weer begonnen. Zijn de kinderen niet blij dan zijn het de moeders wel. Hier schijnt dat overigens anders te gaan dan bij ons. In Nederland zijn er festiviteiten wanneer het schooljaar afgelopen is, hier is het aan het begin van het jaar. Dat wordt gecombineerd met een soort uitverkoop en allerlei activiteiten in de stad. Leuk dus, de stad bruiste. Overal stonden foodtrucks, opblaaskastelen en er werden demonstraties van van alles en nog wat gegeven. Paaldansen, modeshows, salsadansen, openbare lezingen en noem maar op. Daar bovenop kwam nog dat het Internationale smeden festival dit jaar in Ieper plaats vindt, midden op de Grote Markt.
En de markt is groot… centraal staat de Lakenhal, een gebouw van ruim 120 meter lang, een sieraad. In de Eerste Wereldoorlog voor 95% vernield maar weer in alle glorie opgebouwd, net als de rest van de stad. We hebben foto’s gezien die genomen waren na de bombardementen in 1915 en wanneer je de stad nu bekijkt geloof je je ogen niet. Het heeft de uitstraling van een 16de eeuwse stad, maar wanneer je naar de bordjes kijkt die de bouwjaren aangeven kom je bedrogen uit. Het overgrote deel van de stad is gebouwd tussen 1920 en 1925. Slechts een enkel gebouw dateert van eerder. Een fantastisch resultaat. Een leuke, levendige stad dus.
Via wat winkelstraten waren we op de Grote Markt aangekomen waar we eerst wat tijd bij het Smederij evenement doorgebracht hebben. De opdracht was een monumentaal stuk te smeden wat betrekking had op de Eerste Wereldoorlog. Met groepen was men bezig en de ontwerpen hingen boven de werkplekken dus je kon zien waar men mee bezig was. Een mooi gezicht. Een ambacht wat op wat paardenbeslag en tuinhekken maken bijna verdwenen is. Honderd jaar geleden werd alle gereedschap nog gesmeed. Bij mijn vader in de schuur liggen nog aardappelgraafjes die met KB gemerkt zijn, Klaas Bos, de toenmalige smid. Onverslijtbaar. Het was een mooi gezicht om die mannen, de koppen bezweet, met de hamer in de gespierde knuisten gekneld, het gloeiende ijzer in de gewenste vorm te zien slaan. Dit in combinatie met de stinkende lucht van de gloeiende cokes bracht weer herinneringen bij me boven.
Toen ik jong was, was de firma Bos, de smid in Koedijk, ook de fietsenreparateur. De zelfde firma die ook gereedschap smeedde en de kachel schoonmaakte. Wanneer je een lekke band had mocht je die bij Freek en Jan, twee oude kinderloze bazen die het beste met de jeugd voor hadden, zelf proberen te plakken en wanneer het niet lukte deden zij het voor je, maar daar moest je dan wel voor betalen. Soms gloeide het vuur en werd het aambeeld nog gebruikt. De vettige cokes gaf een heel aparte geur, een geur die ergens in mijn achterhoofd is opgeslagen. Geuren en smaken kunnen soms herinneringen opwekken en dat was nu ook het geval. De rook opsnuivend zag ik mezelf weer staan in de werkplaats met mijn blauwe doortrappertje, de fiets die Ome Cor voor me gemaakt had voor mijn achtste verjaardag. Het lijkt al lang geleden en eigenlijk is dat ook zo. Een halve eeuw maar ik kan het nog voor me halen of het gisteren was.
Geboeid hebben we een tijd bij dit evenement doorgebracht. Daarna de stad in, de maag begon te rommelen. Bij het foodtruckfestival even gegeten. Pulled Porc en een broodje met vlees, uien, champignons en gesmolten Cheddar waar ik nu de naam weer van kwijt ben. Prima gegeten. Daarna was het tijd voor de stadswandeling. Iets wat we vaker doen. Met een boekje in de hand kijk je toch anders naar je omgeving dan wanneer je zomaar doelloos rondloopt. Meestal wordt je blik dan door de etalages getrokken, het minst interessante deel van de stad. Voor het mooiste gedeelte moet je je hoofd in de nek leggen en kijken naar de gevels. Ongeveer hetzelfde wat je doet wanneer je een rondvaart maakt. Dan kijk je ook onbewust naar boven en zie je dingen die je nog nooit opgevallen zijn. Het was een hele tippel, bijna zes kilometer en halverwege zijn we even bij de kazematten gestopt. Daar was een kekke bistro in gevestigd en hebben we even koffie gedronken. Nou ja, koffie, het leek wel een high tea met koffie. Gebak, ijs, bonbons en noem maar op. Helaas had Jantien thee besteld en kreeg dus niks.
Daarna nog even naar het centrum. Kledingwinkeltje, tassenwinkeltje, boekhandeltje, van alles wat gezien. De smeden waren ook nog steeds bezig en het leek wel of het drukker was dan eerder die middag. Grote ploegen werkten samen en het was nu ook meer duidelijk wat ze maakten. Waren ze eerder die middag nog in de voorbereidende fase, nu kwam de afwerking dichterbij. Morgen assemblage en prijsuitreiking dus hup, de gang er in. We hebben zeker een uur zitten kijken bij de Zuid Afrikaanse ploeg. Die maakten het ‘regimentslogo’ van de Zuid Afrikaanse strijdkrachten die hier ook in de Vlaamse modder hun moed mochten tonen.
Werken maakt hongerig en neemt u van mij aan, het kijken er naar ook. Een terrasje gezocht dus en onder het genot van een mooie bruine Tongerlo een Vlaams heuvelkonijntje naar binnen gewerkt. Jantiene deed het zelfde met een boerenomelet in combinatie met een droge witte. De klok tikte door en het was inmiddels zeven uur. Om acht uur vindt de dagelijkse ceremonie plaats bij de Menenpoort, een eerbetoon aan allen die het leven lieten tijdens de Eerst Wereldoorlog en dan vooral aan de naamlozen. Degenen die wel gevallen zijn maar nooit als zodanig herkend, de mannen en vrouwen die de naamloze graven vullen. We hadden het plan om iets verderop nog even een kop koffie te gaan drinken maar omdat de Menenpoort redelijk dichtbij was merkten we de drukte op die er al was. Erheen dus maar. We konden nog net een knappe plek bemachtigen en raakten in contact met Tracey, de vriendin van Greg, een Australiër die zijn oudoom kwam herdenken en een krans kwam leggen.
Het wachten duurde behoorlijk lang en we hadden dus alle tijd om met Tracey te praten. Eindelijk, om acht uur begon de ceremonie. De last post, een praatje van een Britse geestelijke, wat vlagvertoon van wat Engelse oud-strijders en een Old Lang Sayn van een Schotse doedelzakspeler gingen vooraf aan de kranslegging wat begeleid werd door muziek wat gespeeld werd door de Goorse Heidebloem, de fanfare uit Goor. Het klinkt nu wat luchtig maar het was een behoorlijk indrukwekkend gebeuren met honderden bezoekers. Dagelijks vindt dit plaats, vandaag was de 30.422ste keer. In 1928 is het begonnen en sindsdien heeft men geen dag meer overgeslagen.
Zoals gezegd, Greg legde ook een krans. Zijn vriendin zou het ook filmen maar was dermate geëmotioneerd dat dat er niet van kwam. Na afloop zag ik ze staan en bood ze aan om mijn foto’s even naar ze te e-mailen. Greg, een kerel van 2 meter 5 lang met een baard als Sinterklaas maar dan alleen zwart, mijnwerker in een Bauxietmijn uit de omgeving van Perth, was duidelijk ontroerd. Hij omhelsde me bijna, bracht me naar een terras en haalde daarna een blad met bier. Vriend noemde hij me, het begin van een leuke avond. We hebben het over veel dingen gehad en het was al laat voor we het terras verlieten. Na drie zoenen en een hug scheidden onze wegen. Een mooie ontmoeting was het, net als de dag. Morgen verlaten we deze streek, we hadden wel langer willen blijven maar de rommelmarkt dwingt ons tot vertrek. Helaas. West-Vlaanderen heeft ons hart toch wel een beetje veroverd, het zal me niet verbazen wanneer we hier binnenkort nog eens neerstrijken.
Het water viel vanmorgen met bakken uit de lucht. We waren ons er van bewust, we moesten vandaag vertrekken. Dat was ons woensdag al meegedeeld, maar het weer moedigde ons niet bijster aan om het warme bed te verlaten om de boel in te pakken. Gelukkig wist Buienradar ons te vertellen dat het rond een uur of negen droog zou worden en inderdaad, het stopte met regenen en er brak zelfs een waterig zonnetje door. In de tussentijd hadden we al gegeten en konden dus direct aan de slag. Gelukkig was het, na een nacht vol buien, geen blubberzooi. De grond is hier zanderig dus het water vond gemakkelijk een weg naar beneden.
Rond half elf waren we klaar en konden we richting receptie om onze slagboompas in te leveren en om de 20 euro borg terug te krijgen. Er zat een andere dame dan bij onze aankomst en die begreep eigenlijk niet helemaal wat ik kwam doen. ‘Nee mevrouw, de rekening heb ik al betaald, ik wil alleen de borg van mijn pas terug ontvangen’. ‘ Maar onder welke naam staat u dan ingeschreven? Muis? Kan ik nergens terug vinden. Het moet toch ergens staan’. ‘Mevrouw, ik stond op plek nr. 31, ik heb al betaald en wil graag mijn borg terug! ‘ Het duurde even maar uiteindelijk kreeg ik toch de twintig euro terug die ik betaald had. Daarna naar de auto die we bij de slagboom hadden geparkeerd. Ongelukkig, dat moet gezegd worden.
Gevolg was dat er een file ontstaan was achter ons maar ook bleek het onmogelijk om de camping te betreden. Nou ja, jammer dan. Je moet er maar van uit gaan dat iedereen die gebruik maakt van een camping vakantie heeft en bij gevolg alle tijd heeft. Het gemopper wat ik al liplezend achter de autoruiten meende te ontwaren liet ik dus maar langs mijn schouders afglijden en glimlachend nam ik plaats achter het stuur. De ‘grootste rommelmarkt van Vlaanderen’, de reden waarvoor wij vandaag vertrokken, hebben we niet gezien. Waarschijnlijk zagen veel handelaren het ook niet zitten om de dag in de regen door te brengen. Gelijk hebben ze.
We volgden de aanwijzingen die we van een Vlaming kregen, één die geen last van stress had gekregen. Twee maal rechts, over de Lokerse weg, dan hadden we geen last van de drukte die volgens ons helemaal geen drukte was. En inderdaad, geen drukte. Via Hazebrouk (Marais des Lievres) en St. Omer richting de Baai van de Somme. We zitten nu bij Ste. Valery sur Somme, dat is één van die witte vlekken voor ons. Ondanks al onze bezoeken aan Frankrijk hebben we deze regio nog nooit bezocht. De eerste twee campings die we bezochten vielen af. Nr. 1 omdat het toch wel wat ver van de bewoonde wereld was en nr. 2 vanwege het Tokkie gehalte. Nr. 3 hebben we maar gekozen, een kastelencamping. Eindelijk een beetje ons niveau.
Ondanks de harde wind hadden we de boel vrij snel opgezet en na een rustige namiddag hebben we besloten om de pannen schoon te houden en te gaan eten in het restaurant hier. Dat moest wel want ze zijn vanaf morgen tot en met donderdag gesloten. Grote kans dat we dan alweer weg zijn. Straks maar een beetje op tijd onder de lappen. Gisteravond doet zich nog steeds voelen maar dat is niet erg, het was een erg gezellige avond.
Vol goede moed zwaaide ik de deur open vanmorgen, klaar voor een dag vol verrassingen. Wat ik zag was zeker een verrassing, het regende. Niet hard maar zo’n vervelende, stinkerige miezerregen. De druppels waren zo klein dat je ze niet op het dak hoorde vallen maar ze waren groot genoeg om je doorweekt te krijgen. Mistroostig zag het er uit en het zou de hele dag zo blijven.
Na ons ‘thuis’ wat vermaakt te hebben zijn we rond de middag toch maar even op pad gegaan. We zitten vlak bij St. Valéry sur Somme, naar verluidt een heel leuke plaats dus we waagden het er maar op. We konden de auto vrij eenvoudig kwijt, eigenlijk geen wonder met dit weer. Helaas voor ons hadden we voor het inpakken van de auto in Koedijk de hele kofferbak leeggehaald, inclusief de parapluies. Die staan op dit moment dus waarschijnlijk nog onder de kapstok. Capuchon opgezet en vol goede moed langs de boulevard een stukje gaan wandelen.
We kwamen op een bijzonder tijdstip aan, het was net dood tij. De Somme stroomde langzaam zeewaarts maar op een gegeven moment zagen we dat veranderen. In het midden ging de stroom opeens landinwaarts terwijl het aan de oevers nog richting zee ging. Dat veranderde snel, de zee won het en stuwde het water terug van waar het vandaan kwam. Het ging snel, we zagen het landschap veranderen, zandbanken verdwenen, boten gingen drijven en het water trok een schuimend spoor langs de boeien die de vaarroute markeerden. Jammer dat het weer en dus ook het zicht zo slecht was. Het waddengebied waaruit de riviermonding bestaat veranderde voor je ogen maar we konden er maar een klein gedeelte van zien.
De Somme heeft een aparte monding. Voordat het water de zee bereikt vertakt de rivier en gaat via allerlei kleine stromen richting zee. Er is een gebied gevormd wat vergelijkhaar is met de wadden met stroomopwaarts veel kwelders en schorren. Prachtig voor de natuur maar wanneer je de rivier voor transport wilt gebruiken is het wat minder handig. Daarom is er vanaf Abbeville een kanaal gegraven wat kunstmatig op peil gehouden wordt (voor en achteraan sluizen). Bij St. Valéry komt het kanaal uit in de baai die daar diep genoeg is. We hadden natuurlijk lekker kunnen gaan zitten om te kijken, je wordt dan even nat als wandelend, maar we zijn toch maar een stuk gaan wandelen. Het is het idee denk ik.
Een leuke stad St. Valéry, tenminste, wanneer je de regen even wegdacht. Mooie huizen uit de Belle Epoque, begin vorige eeuw. Tierelantijnen zonder truttigheid, rijke en uitbundige bouw. Ik houd er van. Daarna nog even naar de bovenstad gelopen, over de vestingwerken die er al waren toen Jeanne d’Arc hier nog rondliep. Volgens een ingehakte inscriptie liep ze in december 1420 onder de zelfde poort als waar ik vandaag onderdoor ging. Benieuwd of er ooit ook nog een gedenksteen komt die mijn heldhaftig bezoek (door de regen zonder plu) memoreert. Het zal wel niet, de echte helden van deze tijd worden vaak niet herkend.
Het duurde even voor we helemaal doorweekt waren maar toen het zover was hebben we een overdekt terras opgezocht voor een kop thee en een mooie crèpe au sucre. Dank zij een Belg die daar een witte wijn zat te drinken zijn we op het spoor gezet naar de Texti, een soort Wibra waar we voor zeven euro een opvouwbaar mobiel regendak konden aanschaffen en dat dan ook prompt gedaan hebben. Eigenlijk hadden we wel verwacht dat nadat we deze aankoop gedaan hadden de regen zou stoppen maar helaas, of moeten we, met de plu in de hand zeggen: gelukkig maar? Daarna zijn we naar Le Crotoy gereden, een plaatsje iets verderop. Een aardige plaats maar het miste de uitbundigheid van St. Valéry. En ook hier weer regen, veel regen. Van het half uur gekochte parkeertijd was nog veel over toen we weer de auto instapten…. Abbeville dan maar? Het ligt niet ver van hier en twintig minuten later kwamen we aan in het centrum.
Helaas, het was maandagmiddag, even niet aan gedacht. Vijfenzeventig procent van het winkelbestand was gesloten. In tegenstelling met Nederland doen ze dat hier nog, soms gaan de winkels dicht. Een rondje gedaan maar de voortdurend vallende miezer kreeg ons er langzamerhand toch onder. Na een bezoek aan een wel heel bijzondere kathedraal, waar het wel droog was, besloten om na de buitenkant van het lichaam de binnenzijde ook maar te gaan bevochtigen. We hebben nog een mooie Moldavische Chardonnay in de koelkast staan (€ 2,95 bij de Carrefour) die ongeduldig op ons staat te wachten. Vanavond maar Mexicaans gekookt om de dag toch nog met warmte te beëindigen. En dat lukte, bonenschotel met jalapeños en taco, een mooi zonnig besluit van een wat sombere dag.
Een rustige ochtend was het, het leek wel vakantie. Ik was redelijk op tijd wakker en kon me even verdiepen in ‘De levens van Jan Six’, een nieuwe uitgave van Geert Mak. Voor dat we weggingen kreeg ik het en voor de liefhebbers van het genre, het is een aanrader. Wat kan die man toch mooi schrijven. Wanneer je er open voor staat neemt hij je overal mee naar toe in de tijd, geweldig gewoon. Het was bijna jammer dat we moesten ontbijten vanmorgen maar ja, het gewone leven gaat ook gewoon door. Nou ja, ontbijt, het was bijna weer een brunch, elf uur toen we de bordjes opruimden.
Het weer was beter vanmorgen, althans het was droog. De bewolking was nog wel alom aanwezig maar het regende niet meer. Het plan voor vandaag was dat we een rit met een stoomtrein zouden maken. Het klinkt was oubollig maar dat is het in dit geval niet. De lijn loopt dwars door de wetlands van de monding van de Somme, op plekken waar je met de auto of de fiets niet kunt komen. We hadden er voor gekozen om vanuit Cayeux sur Mer te vertrekken, een kilometer of tien van hier. Daar waren we nog niet geweest. Rond een uur of twaalf die kant op want volgens de dienstregeling zou de trein daar om twee uur vertrekken en hadden we dus alle tijd om nog even rond te kijken.
Onderweg stond een uitzichtspunt vermeld: Le Hourdel, een dorpje met uitzicht op de hele baai. Dat was ook inderdaad zo, het was net eb en de baai was veranderd in een grote zandplaat met hier en daar een stroomgat waar het water westwaarts doorheen liep. Voor ons is het een vreemde gewaarwording, die grote getijdeverschillen. De boten in de haven lagen op het droge met kademuren van 8 meter hoog. Volop vogels; lepelaars, reigers, scholeksters, kluten, een variatie aan eenden en natuurlijk meeuwen in alle soorten en maten. We hebben een wandeling door het kweldergebied gemaakt maar het was wel zaak om op de beplanting te blijven lopen. De kale grond was nat en vet, voor je het wist gleed je weg en zat je onder de stinkende blubber.
Voorbij Point Hourdel hield de baai eigenlijk op, naar het zuiden toe lag een kiezelstrand. Nou ja, niet echt een strand maar een wal van stenen. Net als de duinen sterk aflopend richting zee en daarna afgevlakt in zee verdwijnend. Een paar honderd meter bij ons vandaan lag nog een overblijfsel van de Atlantikwall, een bunker die, door het water ondermijnd, gekanteld op het strand lag, de schietgaten in de richting van het strand gericht. We hebben even mijmerend aan het strand gezeten, genietend van de ruimte en je ondertussen bewust wordend van je nietigheid in deze grote leegte.
Helaas, de dienstregeling maakte dat we hier niet te lang konden blijven en dus gingen we richting Cayeux. Hier ook even aan het strand gekeken alvorens we naar het stationnetje gingen. Het was er rustig, erg rustig, eigenlijk te rustig. En dat klopte ook. Toen we de aan de deur gespijkerde dienstregeling goed bestudeerden merkten we de kleuren op die overeenkwamen met bepaalde periodes van het jaar. Dat had ik eerder niet opgemerkt. September was blauw gekleurd en dus moesten we het blauwe dienstrooster bekijken. Helaas, alleen in het weekeinde treinen uit Cayeux. Het was vandaag dinsdag dus dat vonden we wel erg lang wachten op een station waar zelfs de restauratie gesloten was. Het was iets voor half twee en we lazen dat er om half drie wel een rit uit St. Valéry richting Le Crotoy vertrok. Dat was dus nog wel te doen, op naar St. Valéry dus.
Daar aangekomen de auto geparkeerd, kaartjes bemachtigd en een bezoek gebracht aan het frietkot wat iets verderop staat. We waren al met al een half uur te vroeg dus dat kon nog wel. Helaas waren de frieten van een dermate kwaliteit dat we aan drie minuten wel genoeg gehad hadden. Vet, slap en nauwelijks heet. Wat is het toch knap dat mensen in staat zijn om zoiets simpels als een bak frites te verkloten. De overtreffende trap hiervan is theewater aan laten branden, dat zou helemaal een prestatie zijn. Maar zonder dollen, er zijn lieden die ik er toe in staat acht.
Toen maar een plek gezocht in de trein, die in tegenstelling tot in het afgelopen weekend, toen hij afgeladen vol was, nu nog wel de nodige plek bood. Iets later zette de trein zich, onder een nostalgisch puffen van de locomotief, in beweging. Eigenlijk toch een wonder. Voor de 10 wagons die stond een locomotief uit 1889, 127 jaar oud dus al. Ogenschijnlijk probleemloos werden de wagons door het landschap voortgetrokken. Oorspronkelijk deed deze locomotief dienst bij het Panamakanaal. De schepen die het kanaal passeerden werden in de sluizen voortgetrokken door locomotieven. Dit exemplaar is later via Puerto Rico in Frankrijk terechtgekomen. Voor de liefhebbers, het is de Cail 2-6-0.
Het was een gevarieerd landschap waar we doorheen trokken, aantrekkelijk door de variatie. Rietvelden, waterstromen, kwelders, net ontgonnen akkers met het plaatselijke schaap, de Estran, die leeft van de zoutminnende planten. Het vlees wordt dan ook, net als de Texelse aardappels verkocht met de slogan: Gezouten door het zilt van de zee. Verder talloze meertjes met hierin een voor ons onbekend soort eend: de Anas Plastificanos, een ondersoort van de Anas Platyrhynchos, de gewone wilde eend. Het is een eend, gemaakt van bruine kunststof, die met een touwtje aan het onderlichaam verankerd ligt aan de bodem. Met hele zwermen bevolkt hij de meertjes, slechts bewogen door de golfslag en de wind.
Ze zijn daar neergezet om de gewone wilde eend te lokken zodat de eigenaar van de plastic exemplaren de echte eenden voor hun potje kan schieten. Hoewel ik van eend houd, als voedsel dan, en ik begrijp dat je ze moeilijk levend kunt eten omdat de doperwten en gebakken aardappelen dan alle kanten opvliegen wanneer je ze een vork in de rug steekt, het blijft voor mij een vreemd idee. Bij de meertjes liggen bunkertjes waarin de jagers zich verstoppen om onze vrolijk snaterende gevederde vriendjes bij verrassing om te leggen. Nou ja, ik schreef al eerder, ieder volk heeft recht op zijn eigen eigenaardigheden, laten we het er dan maar op houden dat het een eigen aardigheid van de hier wonende Fransen is. Het enige waar ik aan twijfel is of de hier foeragerende eenden het ook als zodanig beschouwen.
Ondertussen trok het landschap aan ons voorbij en naderden we Novelles sur Mer met rasse schreden. Daar werd de locomotief losgekoppeld en met een draaischijf omgekeerd. Via een rangeerspoor reed hij naar het andere eind van de trein en zo werd de achterkant de voorkant. Waarom deze actie plaatsvond weet ik niet, bij het rangeren bleek toch dat de locomotief ook achteruit kon rijden en een stoomlocomotief is eigenlijk net een DAF met variomatic, ze kunnen achteruit net zo snel als vooruit. Waarschijnlijk was het om de draaischijven in ere te houden en ter lering ende vermaak van de passagiers. Na het aankoppelen vertrokken we in noordelijke richting, op weg naar Le Crotoy.
Dit gedeelte van de rit was wat minder interessant, het was een wat ingepolderd landschap waar we door heen gingen. Na een minuut of twintig arriveerden we in het eindpunt en herhaalde zich de wisseltruc met de locomotief maar niet voordat deze water geladen had. Bij iedere slag van de pistons verliest het apparaat natuurlijk vocht en zonder vocht geen aandrijving. Omdat er een koude plomp water toegevoegd wordt duurt het even voordat het geheel weer op stoom is dus we hadden even tijd voor een sanitaire stop en een ijsje. Om vier uur vertrokken we voor een reis in omgekeerde richting. Na de stop zijn we aan de andere kant gaan zitten dus het leek een andere reis. Na een reis van ruim drie uur kwamen we weer terug in Saint Valéry sur Mer, ons beginpunt.
Daarna zijn we nog even teruggereden naar Point Hordel , waar we al eerder waren, om het verschil van laag en hoog water te aanschouwen. Helaas was de vloed haar hoogtepunt alweer voorbij maar toch was het verschil nog duidelijk zichtbaar. Een aardige bijkomstigheid was een zeehond die met een binnenkomend vissersschuitje meezwom en zijn maag vulde met de overboord geworpen bijvangst. Helaas voor het dier is dat binnenkort, als gevolg van Brusselse regels, ook niet meer mogelijk.
De avond als vanouds, een mooie witte gevolgd door een Italiaans aandoende pasta. Daarna nog even een uurtje bloggen en wanneer ook dit verhaal weer ge-upload is nog even doorgaan waarmee ik de dag begonnen ben, ‘De levens van Jan Six’, ik heb er nu al zin in.
Wat een zaligheid. De bewolking was helemaal verdwenen en had plaats gemaakt voor een strakblauwe hemel. Het duurde even voor we er van konden genieten want een paar eeuwenoude eiken stonden precies tussen de caravan en de opkomende zon. De dauwdruppels bleven dus nog een tijdje aan van alles en nog wat hangen. Half elf raakten de eerste zonnestralen de hut en het voelde direct goed. Ja, zo moet het zijn.
Vandaag besloten om maar even de omgeving rond te gaan kijken. Het is in dit gebied een beetje net zoals in de bergen, er zijn niet zoveel wegen. Om dus ergens te komen moet je vaak hetzelfde pad betreden. We zijn eerst naar het noorden gereden. Rue was het doel, een kleine stad met een grootse geschiedenis. Nu ongeveer 15 kilometer landinwaarts gelegen maar in de middeleeuwen een bloeiende zeehaven. Rue heeft een opmerkelijke geschiedenis. Tijdens de eerste kruistocht waren er ook wat Tempeliers mee die tussen het Moren in de pan hakken door ook af en toe nog een vrij weekendje hadden. Ja, wat doe je in zo’n geval, net als wij, je zoekt de toeristische trekpleisters op in de omgeving waar je bent. Nu waren zij net in de buurt van Jeruzalem dus Golgotha leek ze wel wat. Golgotha, de schedelplaats. De plek waar Jezus gekruisigd is en zijn leven voor de mensheid gaf.
Afijn, ze liepen daar wat rond en in enen ziet een van die lieden wat uit de grond steken. Zij graven, laten ze nu 3 kruisbeelden vinden, niet te geloven. Ruim 1100 jaar na dato liggen daar zomaar drie kruisbeelden in de grond. Waarschijnlijk waren het de afgekeurde exemplaren van een relikwieenmaker, wie zal het zeggen. Dat niemand anders die dingen gebruikt of meegenomen heeft, voor een tuinhek of in de kachel, het is bijna niet te geloven. Nou ja, dat kan gebeuren, waarschijnlijk had niemand het nodig. De mannen namen de boel mee maar dat was toch niet zo eenvoudig. Het waren behoorlijke stukken hout. Ten einde raad hebben ze toen maar een roeiboot gekocht, de kruisbeelden er in gelegd en de boot een zetje gegeven. Met een goed gebed er bij zouden ze waarschijnlijk wel op een plek terecht komen waar ze op hun waarde geschat zouden worden en talloze wonderen zouden kunnen verrichten.
En jawel hoor, dat lukte. Het bootje was weliswaar onderweg vergaan en twee van de drie kruizen zijn waarschijnlijk elders aangespoeld maar er spoelde er toch mooi één bij Rue aan. Een wonder, driewerf hoera. Hoe ze nu wisten waar het kruis vandaan kwam vertelt het verhaal niet maar dat doet ook eigenlijk niet ter zake. Driewerf hoera schreef ik al want zo’n kruis was in de Middeleeuwen ontzettend goed voor de economie. Je bouwt er een kerk omheen en de pelgrims komen vanzelf en pelgrims moeten onderdak, eten en drinken, kortom die besteden geld. Nu ligt Rue al op de route naar Santiago dus de pelgrims kwamen er al maar nu bleven ze natuurlijk ook nog een tijdje. Rue bloeide op, het werd een welvarende stad.
Dit alles was de Franse koning natuurlijk ook niet ontgaan en ja, je zou wel ontzettend dom zijn wanneer je zo’n hemelse geste niet een beetje zou ondersteunen. Wanneer je later bij Petrus staat pleit zoiets natuurlijk altijd voor je. Stadsrechten werden verleend en men mocht drie keer per jaar een jaarmarkt houden. Het rijk worden was niet tegen te houden en daar heeft men tot op vandaag een prachtig stadje aan overgehouden met een Belfort wat zelfs op de werelderfgoedlijst van Unesco staat. Van het kruisbeeld is weinig meer over. Volgens zeggen rest er alleen nog een arm waarvan zelfs de duim verdwenen is. Waar de rest nu is vertelt het verhaal niet maar waarschijnlijk is het verwerkt in een tuinhek of in de kachel verdwenen.
Na Rue was Fort Mahon aan de beurt, een badplaats iets verderop. Een grote en levendige badplaats, althans we denken dat het zo is in het seizoen. Nu was het er erg rustig en waren alleen de winkeltjes en horeca gelegenheden in de nabijheid van de Boulevard geopend. Een gigantisch strand is de reden dat er hier zoveel toeristen komen. Schoon, wit en breed. En vandaag lekker warm. Het was rond de dertig graden en het zeewater rond de twintig. Helaas was het eb dus het zeewater hebben we niet gevoeld omdat het ons te ver lopen was.
Daarna via de vallei van de Cance weer terug richting de Somme waar we via Abbeville richting Ault gereden zijn. Iets voor de stad hield opeens het verkeer in. Alarmlichten werden ontstoken en de snelheid raakte er helemaal uit. Iets verder stond de oorzaak. Een witte Citroën C1 stond hier met een lekke band. Er achter stonden twee nerveuze, redelijke gevulde, dames van een jaar of tachtig, Culotte en Suzette, vol stress het verkeer af te remmen. We zagen het meteen: een lekke pijp. Even gestopt en gevraagd of we ze konden helpen. Ja, ze hadden geen krik, of ik die had. Eerst maar even een gevarendriehoek neergezet en het verplichte ‘Ik heb pech-hesje’ aangetrokken en dat was maar goed ook. Iets later raasde het verkeer weer langs ons heen of er niets aan de hand was. Toen ik de auto op de krik had het reservewiel opgezocht en ziedaar, daar lag de krik ook met een passende dopsleutel dus niets kon het reparatiefeest nog in de war sturen. Zes minuten later zat het wiel er onder, hadden we alle resterende zooi achter in de bak gesodemieterd ( le garage s’occupera de cettes choses’ zei ik nog, ‘dat ruimt de garagist wel op’). Na tien minuten reden de dames luid toeterend en blij kijkend weg. Helemaal gelukkig. Ondertussen hadden ze bij Jantiene nog vijf euro in de zak weten te proppen voor, zoals ze met handgebaren lieten blijken, een borreltje.
Wij konden dus ook weer verder. Nog even bezig om de zwarte vegen van onze handen af te halen en zie, waar vochtig toiletpapier niet allemaal goed voor is. Wederom op weg naar Ault dus. Hier houdt de Somme vallei op en beginnen de krijtrotsen weer. Als uit het niets rijzen ze op uit het grintstrand. Een machtig gezicht. Een witte muur die weerstand probeert te bieden aan het voortdurend beukende water. Het staat nu al vast, uiteindelijk zal de witte muur gaan verliezen maar tot die tijd kunnen we er gelukkig nog van genieten. Na een terrasbezoek waar we ons zojuist verdiende geld weer uitgegeven hebben begon het zo langzamerhand weer tijd te worden om richting huis te gaan. Eerst nog even een boodschap en koken. Daarna alvast voorzichtig het één en ander inpakken want morgen gaan we deze streek verlaten. We hebben het hoofse leven op deze kasteelcamping wel even gezien en verlangen naar het ons vertrouwde plattelandsleven. Op naar Normandië dus maar.
‘Wat? Gaat u al? Nu al? Wat jammer. Was wel alles naar de zin? Maar we kunnen u binnenkort toch nog wel een keer terug verwachten?’ Het leek of we de beste vrienden geworden waren met receptioniste van de kastelencamping. Of ze dit afscheid niet meer te boven zou komen. Maar om eerlijk te zijn, vanavond is ze me waarschijnlijk al weer vergeten, sterker nog, waarschijnlijk al voordat de deur weer in het slot valt. Vanmorgen kon ze niet eens mijn naam uitspreken: ‘Monsieur Mou-ies?’ klonk het. Ik twijfelde even of ze het tegen mij had maar toen ik het lage eindbedrag op de rekening zag wist ik het zeker, dit was mijn rekening, geen twijfel mogelijk. Met een vrolijk gezicht betaald en na een vriendelijk ‘à la prochaine’ (tot de volgende keer) verlieten we de receptie.
Op weg naar Normandië dus, ik schreef het gisteren al. Richting Le Havre. Honderdzeventig kilometer voor de wielen tot Le Havre, dan de brug over en Normandië in. Tweehonderdvijftig schatten we, is te doen met het rustige tempo wat we over het algemeen rijden. Onderweg in Ivetot nog even een mooi volkoren brood weten te scoren bij een plaatselijke bakker. Zuinig als we zijn vermijden we natuurlijk de tolwegen maar dan moet je wel af en toe je route bepalen. Toen we iets verder op de kaart keken bleek dat we vrij dicht bij de Pont de Brotonne waren. Hier konden we mooi gratis de Seine passeren en Normandië binnenvallen. Het was nog maar 12 kilometer dus vooruit met de geit.
Iets verder kwamen we een prachtige plek tegen om te picknicken en dat hebben we dan ook gedaan. Het pas gekochte brood verdween helemaal naar binnen en na het eten namen we direct de gelegenheid te baat om een camping te zoeken. Richting Pont l’Eveque moesten we. Ingevoerd in de navigatie en karren maar. Nu is er het met Pont l’Eveque hetzelfde aan de hand als met Škocjan in Slovenië, er zijn er meer van. De afstand die Tom aangaf was ongeveer de afstand die ik ingeschat had dus ik drukte vrolijk de knop ‘rijden maar’ in en Heleen stuurde ons ogenschijnlijk de goede kant op. Toen ik echter de brug bij Tancarville in het oog kreeg begon de twijfel toe te slaan maar wanneer je eenmaal op de oprit staat kan je geen kant meer op. Betalen en er over was het credo. Dat hebben we dus maar gedaan. Voor de tweede keer passeerden we de Seine.
Eenmaal aan de andere kant raakte Heleen helemaal in de war door de werkzaamheden die er plaats vonden dus we hebben haar maar even het zwijgen opgelegd. Wederom een rustige plek opgezocht en nu maar het kaartenboek ter hand genomen. Het leek verstandig om richting Honfleur te rijden, precies aan de andere kant van Pont de Normandie. Dat kon er ook nog wel bij, voor de derde keer de Seine over en in plaats van helemaal geen tol te betalen zaten we nu met twee keer tol. Nou ja, goede raad was in dit geval echt duur en we hebben ons verlies maar genomen. Het begon verdacht veel op het lied ‘Heen en weer’ van drs. Heinz Polzer te lijken: ‘Je wilt naar de overkant, maar ben je daar dan eenmaal aangeland dan is de overkant weer hier’. Drie keer de Seine gepasseerd, dat red je zelfs tijdens een stedentrip naar Parijs bijna niet. Richting Honfleur dus. Vandaar de snelweg richting Caen en vervolgens naar Bernières sur Mer. Daar staan we nu, op camping Le Havre de Bernières. Op dit moment voelt het al beter dan bij het kasteel maar het moet gezegd worden: aan de receptioniste lag het zeker niet.
Vanavond even naar het strand gelopen. Juno Beach ligt hier. De zee stonk maar gelukkig mag je hier toch niet zwemmen. Anders moet je na die tijd nog weer douchen en heeft het zwemmen helemaal geen zin. We houden het dus maar bij douchen. Daarna het campingrestaurant even bezocht en een geweldig grote entrecote naar binnen gewerkt. Ik wist niet dat er zulke grote koeien bestonden. En dat voor elf euro. De bijgeleverde frites werden door de dame niet berekend omdat we daar bijna niets van gegeten hadden, het was te veel. Zoiets heb ik nog nooit meegemaakt. De wonderen zijn echt de wereld nog niet uit hoewel ik moet toegeven dat ik daar gisteren nog anders over dacht.
Courseulles sur Mer was het doel vandaag, een buurdorp van Bernières waar we nu verblijven. Niet ver, een kilometer of vier. De wekelijkse markt was daar vandaag dus we moesten er helemaal een beetje vroeg uit. Om half tien zaten we al op het stalen ros. Een behoorlijk stadje is het met een behoorlijke markt. Je kon merken dat het echt een regiogebeuren was, ruim twee keer de Alkmaarse zaterdagmarkt groot en bijzonder gevarieerd. Lekker even gelopen, geneusd, geproefd en gekeken en natuurlijk niets gekocht. Het credo: ‘kijken, kijken, niet kopen’ is op ons ook vaak toepasselijk. Daarna lekker op een terras neergestreken. Terwijl we gekoesterd werden door de zon zagen we de hele wereld aan ons voorbij trekken, heerlijk gewoon.
Zoals gezegd, dit stadje was groter dan waar we nu verblijven. We hebben er een rondje gemaakt en kwamen bij de haven uit. Daar was tot onze verrassing nog een hele vismarkt. Iedere visser had zijn eigen visbank. Achter hen in het haventje lagen de schepen waarmee ze de vis gevangen hadden. Ze lagen op de modderige bodem, het tij was laag. Ondertussen waren de bemanningen op de kant bezig met ontschubben, fileren en portioneren van de vangst, hongerig gade geslagen door tientallen meeuwen. Hier zie je toch heel andere dingen dan bij ons. Kreeften, haaien, dorades, petrusvissen en noem maar op. Anders dan thuis is ook dat de mosselen hier per liter verkocht worden en niet per gewicht. Nou ja, zo tellen de lege schelpen dubbel mee moet je maar denken.
Iets verder kwamen we bij het strand uit. Zoals ik eerder al schreef, we zitten bij Juno Beach, één van de invasiestranden van D-Day. Dit was de Canadese sectie. Hoewel het er nu als een vredig strand uitziet was dat 70 jaar geleden wel andere koek. Je kunt vanuit de duinen iedereen op de brede stranden zien aankomen en met een handvol verdedigers kan je een hoop schade veroorzaken. Dat bleek ook, 78% van de mannen van de eerste golf haalde dag twee niet. Je moet er niet aan denken dat je in zo’n landingsvaartuig zit en dan door de branding het strand wordt opgejaagd. Nu staat daar een gigantisch Lotharings kruis, het symbool van het Franse verzet. Dit is namelijk ook de plek waar De Gaulle na vier jaar ballingschap weer voet op Franse bodem zetten. Het duurde trouwens nog wel even voor hij er was, op 18 juni kwam hij aan, bijna twee weken na de invasie, over echt haast hebben om terug te gaan kan je het dus bijna niet hebben. De hele kust lijkt trouwens wel een museum, herdenkingsplaatsen in overvloed. Er zijn alleen al meer dan 30 musea die jaarlijks rond de 30 miljoen bezoekers trekken. Het leeft dus nog wel.
Op het strand was er bijna geen mens te zien maar één sprong wel bijzonder in het oog. Koptelefoon op en met een metaaldetector in de hand liep hij langs de vloedlijn naar het onbekende te zoeken. Klaarblijkelijk had hij beet want hij zakte door de knieën en begon te graven. Ik zei tegen Jantiene: ‘het hoeft natuurlijk niets te zijn, van een verloren dubbeltje gaat hij ook piepen’. Daar werd door de zoeker op gereageerd. Het was een jongen uit Rotterdam wiens hele vakantie in het teken van WO II stond. Alle stranden was hij al af geweest, behalve Utah beach. Toen ik hem vroeg of hij al wat gevonden had reageerde hij een beetje vaag, ik denk het dus niet. Ik zei hem dat hij bij Ieper waarschijnlijk meer kans had om wat te vinden maar dat was voor hem de verkeerde oorlog. Daarna begon hij een hele uiteenzetting te geven over D-Day en uit zijn woorden kon ik direct opmaken dat hij de film ‘The Longest Day’, net als ik, al meerdere keren gezien had. Het verhaal kreeg een voorspelbaarheid van 100% en dat was wel grappig want ik kon het voor hem af maken. Uit het gat kwam overigens niets, een valse melding. Waarschijnlijk een mossel met een hoog Hb-gehalte.
Wat hier ook in overvloed is zijn de nieuwe nomaden. Parkeerplaatsen staan hier vol met wit plastic; de camper is in opmars. Een soort van hedendaagse zigeuners. Het is een wonderlijk fenomeen. In zo’n wit hok op wielen ben je overal welkom en kan je bijna overal gaan staan waar je wilt maar in een tentje lijkt dat wel niet het geval. Er worden helemaal speciale plaatsen voor ingericht waar je het toilet kunt legen, water kunt tanken en stroom kunt tappen. Gek, met een auto van een ton of meer kan je overal (bijna) gratis staan en in een tentje mag dat niet en ben je gedwongen toch minimaal 15 euro kwijt. Iedereen is gelijk maar het lijkt wel of de één even gelijker is dan de ander. Het ‘égalité’ in de Franse wapenspreuk boet in mijn ogen toch wel iets aan kracht in.
Helaas waren we wat onvoorbereid op pad gegaan. Geen kaart mee genomen. Op de bonnefooi dus maar even wat rond gefietst maar met een scheef oog hielden we toch wel de hoge kerktoren van Bernières in de gaten. Rond een uur of twee waren we daar weer terug, mooie tijd om te lunchen. Terrasje gezocht en om de kaart gevraagd. Helaas, eten, nee dat kon niet meer. Het was al drie over twee en de keuken was tot twee uur open. Een nagerecht dat kon nog wel. Het werd dus een crèpe au sucre. Helaas waren ze gebakken in gezouten boter, niet echt een gelukkige combinatie met het zoet van de minimaal aanwezige suiker. De vers geperste jus d’orange die ik besteld had (‘natuurlijk hebben we dat’) kwam uit groene flesjes. Ooit was het waarschijnlijk wel vers geperst maar, lastig als ik ben, kon het niet als zodanig beschouwen. Al met al een sobere lunch dus.
Het is toch vreemd dat in Frankrijk, het land wat zichzelf als de bakermat van de restauratieve cuisine beschouwd er bijna geen maaltijd geserveerd kan worden zonder dat er iets aan mankeert. Je krijgt het verkeerde, er wordt iets vergeten, de één zit al aan het toetje terwijl de ander moet nog beginnen of je krijgt niets, dat hebben we ook al eens meegemaakt. Soms krijg je wel een maaltijd maar dan krijg je de rekening weer niet. Dat geval, ooit bij Buffalo Grill met de hele familie, vonden we trouwens minder erg. Na drie keer vragen hield het voor ons op en zijn we vertrokken.
Vanmiddag in alle rust op de camping doorgebracht, in het zonnetje met een boek in de hand, en met zonsondergang nog even naar het strand, hier 300 meter vandaan. De zon ging onder zoals wij de dag doorgebracht hadden: in alle rust.
De zon is inmiddels onder en tussen de buien door vliegen de vleermuizen boven ons hoofd rond om te pogen een hapje te verschalken. Ja, tussen de buien door. Vanmiddag liepen we de Carrefour uit in Bayeux toen het begon te regenen, maar laat ik bij het begin beginnen. Vanmorgen lekker rustig aan gedaan. Het was lekker weer en om een uur of half elf zijn we de auto ingestapt om naar Caen te gaan. Caen is de hoofdstad van Calvados, het departement waar we nu zijn. Maar eerst gingen we nog even langs Creully.
In augustus 1999 hebben we daar gekampeerd en we hebben er leuke herinneringen aan. Het is vlak in de buurt en ik was nieuwsgierig of het er inderdaad nog zo uitzag als in mijn herinnering. Ik kwam bedrogen uit… het was nog steeds een leuke camping maar nu veel groener en met veel vaste bewoners. De plek waar wij gestaan hadden was nog wel enigszins herkenbaar maar was van een leeg veld in een plek met volop groen veranderd. Het zag er beter uit dan in onze herinnering maar dat viel nu weer een beetje tegen. Op naar Caen dus maar. Een ongelooflijk groene stad. Iets groter dan Alkmaar, 110,000 inwoners maar ruimer en groener van opzet.
We werden naar het centrum van de stad gedirigeerd en konden zo onder het kasteel van Willem de Veroveraar parkeren. Plek zat onder het kasteel, het neemt in totaal vijf hectare in beslag. Willem, die op zijn achtste de hertog van Normandië werd, trouwde rond 1050, hij was toen 23, met zijn achternicht Mathilde van Vlaanderen. Hij heeft toen direct maar dit kasteel laten bouwen want hij kon natuurlijk niet bij zijn moeder in Falaise blijven wonen. Het nieuws over dit huwelijk kwam de paus ter ore en die raakte een beetje over zijn theewater want dit kon toch echt niet. Het spreekwoord zegt het al: ‘Neef en achternicht, dat vrijt licht maar brengt de kinderen naar het gesticht’. Willem heeft het gelijk maar even rechtgetrokken door direct met het kasteel twee abdijen te bouwen, ze waren toch al aan het speciedraaien. Eén abdij voor mannen en één voor vrouwen. De paus vond dit wel een mooi gebaar en heeft verder niet meer gezeurd.
Afijn, Caen werd dus het machtscentrum in Normandië en kreeg echt allure. Iets wat heden te dage nog te zien is. Helaas is er in 1944 veel vernietigd maar er is nog genoeg over om van te genieten. Het was zaterdag vandaag, ook hier de winkeldag bij uitstek. Het centrum is voetgangersgebied en we hebben ons prima vermaakt. Ook nog gelachen. Op een gegeven moment horen we dat er twee Nederlandse jongens achter ons lopen. Luid pratend passeren ze ons en een moment later liet één van de twee een verschrikkelijke boer. ‘Zo, het putje loopt weer…’ zeiden Jantiene en ik bijna tegelijkertijd, het is bijna onze standaardopmerking wanneer iemand loopt te boeren. (De andere is ‘Zo, niks bezeerd?’) . dus de jongen die hem liet draait zijn hoofd om en zegt: ‘Hé, Nederlanders, het wordt bijna een plaag’ waarop ik hem quasi – serieus pareer met ‘Ja, vooral wanneer ze zich zo onbeschoft gedragen’. Ho, die kwam even aan. Stiekem, af en toe naar elkaar kijkend liepen ze door. Toen ze dachten genoeg afstand te hebben keerden ze zich om, om te zien of wij nog achter ze liepen. Gniffelend liepen ze de hoek om. Je kon wel zien dat ze mij niet kenden anders waren ze direct wel in lachen uitgebarsten.
Ons winkelrondje besloten met een baguette met tonijnsalade en toen maar even naar het optrekje van Willem gelopen. Het was inderdaad indrukwekkend. Ik heb nog even op de omwallingen gelopen, Jantiene geloofde het wel, maar ondanks de lyrische omschrijving in de gids vond ik het uitzicht wat tegenvallen. Daarna zijn we naar Bayeux gereden, zo’n 25 kilometer verderop. Een leuk stadje, veel kleiner maar wel authentieker. In Bayeux staat natuurlijk alles in het teken van het wandkleed waarop de slag bij Hastings in 1066 door Willem afgebeeld wordt. Willem won anders had je er in Frankrijk waarschijnlijk nooit meer over gehoord. De overwinningen vinden ze geweldig maar als het even tegenzit hoor je ze niet meer. Nergens staan hier namelijk gedenkstenen voor de ongeveer 25.000 gesneuvelde soldaten in Franse dienst bij het debacle aan de Berezina, iets wat ze liever vergeten. Sorry, ik dwaal even af, terug naar het verhaal: Willem werd dus koning van Engeland en kreeg er direct een titel bij: ‘De veroveraar’, en wat misschien wel belangrijker was, ook een afzetmarkt. Zijn kasteel was zo goed als klaar maar er waren nogal wat steenhouwers die dreigden hun baan te verliezen. Nu konden ze hun baan houden. Het kalksteen van Caen is namelijk van onovertroffen kwaliteit en kon nu naar Engeland geëxporteerd worden. Hiermee zijn ondermeer de Tower, de Westminster Abbey en de kathedraal van Canterbury gebouwd.
Wij hebben het kleed niet gezien, de stad wel. Zoals gezegd, leuk maar klein. Met anderhalf uur heb je alles wel gezien. Daarna nog even levensvoorraad gehaald en terug naar ‘huis’, het was al bij zessen. Richting Arromanches gereden en toen langs de kust terug. Op de camping, die voor een groot gedeelte door Engelsen bevolkt is, is de grote leegloop begonnen. Ik denk dat de vakanties in het Verenigd Koninkrijk op zijn einde lopen, vandaag zaterdag dus ze hebben nog twee dagen om weer thuis te komen. Het regende zachtjes, terwijl we aan het koken waren de eerste regen op de luifel. Ik heb het al eens eerder geschreven, een rustgevend geluid, dat zachte geroffel van de uiteenspattende druppels op het dak. Inmiddels is het al weer gestopt en we hopen dat dit, ondanks het Valdispert-effect wat het geeft eigenlijk dat dit zo blijft. Morgen willen we namelijk nog even een stuk gaan fietsen.
Zondag is van oudsher een dag waarop je het rustig aan doet. Dat gold ook voor ons vandaag. We hadden een fietsdag in de planning. Allereerst zijn we na het ontbijt naar Courseulles gefietst. Daar zou bij de haven een markt zijn. Die was er inderdaad maar het was dezelfde markt als die we al eerder gezien hadden, de vismarkt. Niet groot maar wel goed bezocht. Tsjonge wat een volk. En het waren geen bezoekers maar bijna allemaal klanten. Voor bij de stal werd de vis gekocht, gewogen en afgerekend en daarna ging het naar de achterkant van de stal waar het verwerkt werd. We hebben een heel tijd naar het vakmanschap van het personeel lopen te kijken. Hup, drie halen en je had weer een scholfilet. Tongen werden tijdens een onderling gesprek en zonder te kijken van de huid ontdaan en hetzelfde gold voor de makrelen. Hup, kop er af, sneetje hier, sneetje daar en de vis was klaar.
Daarna zijn we even langs de haven gelopen. Van de week zijn we er langs gefietst maar wanneer je op je gemak kijkt krijg je toch een andere kijk op de dingen. Het gezegde ‘Werk je dood, koop een boot’ is hier ook zeker van toepassing. De haven ligt vol met wit polyester, dat wil zeggen, het was ooit wit. Nu ziet het grauw, roestig en nauwelijks aantrekkelijk. Producten van de crisis moeten we maar denken. Wat wel opvalt is dat hier voor een groot gedeelte nog gevist wordt met houten schepen. Dat heeft zijn langste tijd ook wel gehad denk ik. Na een rondje haven naar de kop van de pier. Daar was een soort van autoshow aan de gang. Nou ja, show, het leek er meer op dat de liefhebbers en eigenaren van antieke auto’s hier bij elkaar kwamen om even gezellig bij te babbelen. Het is toch altijd een leuk gezicht die oude auto’s, wanneer je ze ziet wil je er diep in je hart natuurlijk ook één hebben. En dat ondanks de wetenschap dat een nieuwe auto altijd start, minder kost en veel comfortabeler is, maar ja, het blijft een soort van jongensdroom.
Daarna zijn we bij het Maison de la Mer even een kop koffie wezen halen. We zaten op het terras met uitzicht over het strand. De boulevard was afgeladen met mensen terwijl er op het strand eigenlijk niemand loopt. Wanneer je op een mooie dag in september naar Egmond gaat is het er bijna nog drukker dan in de Kalverstraat en hier? Geen mens. Eén verschil; de zee stinkt hier. Het ruikt naar bagger. Misschien komt dat omdat het eb was maar het ruikt niet prettig. Bij ons kan je de zee ook wel ruiken maar toch is het wezenlijk anders.
We hadden vandaag een fietstochtje in de planning, richting het oosten, Ouistreham, zo’n 20 kilometer van de camping af. Het valt niet altijd mee om hier te fietsen. De Fransen leggen een zekere wispelturigheid aan de dag met het aanleggen van fietspaden. Eigenlijk weet je nooit echt waar je aan toe bent. Fietspaden beginnen en eindigen op de meest vreemde plekken hier, het lijkt er op of het afhangt van de hoeveelheid asfalt die beschikbaar is. Soms wordt je op onnavolgbare wijze omgeleid, rijdt je opeens op een provinciale weg, moet je het fietspad met voetgangers delen of stopt het opeens. Er is geen peil op te trekken. Toch is het al beter dan het was. Dat komt omdat het er niet was, verwarrend is het wel allemaal. Wij hebben vandaag ons eigen plan maar getrokken bij het uitstippelen van de route. Regelmatig kwamen we op de boulevard terecht. Daar is het beleid dat er tussen 1 mei en 31 augustus niet gefietst mag worden. Na die datum mag het wel behalve op zaterdag en zondag én natuurlijk op feestdagen maar dat geldt alleen tussen 8.30 uur en 19.00 uur. Er is dus wel over nagedacht maar ik had alleen het eerste gedeelte gelezen. Althans, dat was mijn verhaal wanneer ik op mijn gedrag aangesproken zou worden.
Het was een leuke rit. Zoals gezegd, alle Fransen die geen schollen stonden te bakken liepen te flaneren op de boulevards en wij slalomden er wat doorheen. Ik heb het al eerder geschreven, het is hier een gebied met een bewogen geschiedenis. Dat merk je tijdens zo’n fietstochtje ook. Overal staan herdenkingstekens en in de dorpen staan foto’s uit de periode van de invasie. Die staan dan bij de panden geplaatst die er in die tijd al stonden en nog herkenbaar zijn. Ik kan het niet laten om dan even te gaan kijken.
Via de App hadden we inmiddels vernomen dat we zes euro in de Staatsloterij hadden gewonnen. Anne beheert het familiekapitaal tijdens onze afwezigheid en houdt dit soort dingen goed bij. Die zes euro gaf ons weer wat ruimte in het dagbudget dus een lunch zat er wel in. Even een tentje gezocht waar het aardig druk was. Dat is hier over het algemeen wel een teken dat het eten goed is. Bij ons zou het voornamelijk betekenen dat het goedkoop is en ja, dat is natuurlijk ook weer goed. Een tafeltje voor twee gezocht en eigenlijk wisten we het al direct. Op veel tafeltjes stonden zwarte mosselpannetjes en daar hadden we ook wel trek in. Moules à la Normande, mosselen op de Normandische wijzen Gestoofd met room, appel en calvados. De dame van de bediening kwam en moest ons direct teleurstellen: ‘Je suis désolee monsieur’, geen mosselen meer. Eigenlijk prima, wanneer ze nooit op zijn krijg je ook nooit verse. Wij waren bijna de laatste klanten die binnen kwamen dus dat was een prima inkoopbeleid. Alleen jammer voor ons dus. De bakens maar verzet dus en een vissalade met krab, zalm, garnalen en rogvleugel besteld. Jantiene ging voor de Galette, een donkere pannenkoek van boekweitmeel met een hartige vulling. Een mooie droge witte Bourgogne maakte het helemaal af, kopje koffie, kopje thee, wie doet je wat. Het prijzengeld van drie jaar Staatsloterij was er in een slordige drie kwartier weer doorheen gejaagd.
Iets later weer het stalen ros bestegen en richting Lion sur Mer gereden. Daar zijn we het binnenland ingereden en via allerlei landweggetjes zijn we weer richting Bernières gereden. Daar wachtte ons een wat mindere verrassing. We zijn nu twee weken op pad en dat heeft intussen ook wel het nodige wasgoed opgeleverd. Gelukkig hebben ze hier hele grote wasmachines en nog grotere wasdrogers die in ruil voor een paar euro’s bereid waren deze taak op zich te nemen. De waslijn hoefde dus niet eens opgehangen te worden. Ondertussen even een glaasje en koken en je weet, daarna komt de afwas. En het was daar waar ik tot nu toe één van de leukste ontmoetingen had van deze vakantie.
Vier bakken op een rij en bij de eerste twee staan een man en vrouw de afwas te doen. Terwijl ik mijn spulletjes neerzet begint de vrouw opeens te spreken. Het is eigenlijk niet aan mij gericht maar toch ook weer wel. Een soort van opmerking om een gesprek op gang te brengen. ‘Het is toch altijd een gedoe met de vakantie, die afwas’, zo klonk het. Haar man, Jonathan zo ik later leerde, had net de laatste spulletjes gedroogd en ging camperwaarts. Aan de uitspraak kon ik opmaken dat ze waarschijnlijk wel meer dan één Chardonnaytje op had, en dan bedoel ik met één een fles. Dit moet je dan combineren met licht lallende uitspraak die opmerkelijke overeenkomst vertoonde met de intonatie die Freule Wttewaal van Stoetwegen pleegde te bezigen. Uit de opmerking merkte ik verder op dat ze het thuis toch waarschijnlijk wel makkelijker had dan hier, het werd als een last beschouwd, het ontbreken van de Zanussi. Ik keek even om me heen en zag behalve ons tweeën eigenlijk niemand. Ik voelde me dus wel genoodzaakt om te reageren. Zij bleef nog even bezig om met haar gele Aldi dweiltje de wasbakken af te nemen. Na een ogenblik stilte zei ik: ‘Ach, weet u, afwas is een keus, net als eigenlijk alle dingen in het leven. Je kunt natuurlijk ook uit eten gaan of je spullen kant en klaar kopen, eten van disposable en dan de boel zo de vuilnisbak in kieperen’. Het bleef even stil.
‘Ja’ zei ze, ‘ziet u, het is hier echt mooi aan de Koot de Nakreu of Nakree or whatever maar moet u weten, we komen net van een camping af in Honfleur’. Ik kon deze wending in het gesprek helemaal niet volgen maar liet haar maar even. ‘We hadden al eerder naar ze gebeld maar ze hadden geen plek. Logisch met zo’n topcamping natuurlijk, en ja hoor, na een paar dagen hadden we beet. Ze hadden plek, de volgende dag mochten we komen. Ze vroegen hoe laat we wilden komen en Jonathan antwoordde vier uur. Maar daar gingen ze niet mee akkoord, twee uur en anders niet. Twee uur werd het dus. En weet u, we kregen toch een mooie plek, fabuleus gewoon. Boven op rots en we hadden uitzicht op Le Havre en toutes les plages. Echt fabuleus. Maar ja, we stonden wel een beetje aan het randje en we moesten echt uitkijken wanneer we de camper uitstapten want het was er erg diep’.
‘En weet u? De toiletten hè, die lagen helemaal aan de andere kant van de camping. Ja, een kleine boodschap, die kan je natuurlijk nog wel in de camper doen’. Ze keek me schalks aan of ze de meest intieme ontboezeming in haar leven gedaan had en vervolgde, ‘maar de grote boodschap, haha, nou, dan moest je wel even goed plannen want het was een hele tippel. Voordat je er was werd er dan al stevig op de achterdeur geklopt, haha, hilarisch gewoon. Ja, en dan die douches daar hè. Vijf op een rij hadden ze er, met van die grote stortdouches, gewoonweg fabuleus. Afijn, ik stond in de eerste en Jonathan in de vijfde. Toen we er uit kwamen vroeg ik aan hem of hij fijn gedoucht had. Hij zei dat het water net zo koud was als de zee. Ik had heerlijk warm water en er zaten maar drie douches tussen, hilarisch gewoon maar eigenlijk ook wel affront wanneer je de status van de camping in ogenschouw neemt. En ja, wij zijn eigenlijk fossielenjagers. Weet u wat dat is? Oh, fijn. Nou, wij zoeken hier dan dus op de plages, maar wanneer we niets vinden is het niet zo erg hoor. We doen het al vijfendertig jaar. We hebben eigenlijk alles al gevonden. Het is gewoonweg fabuleus wanneer je hier dan loopt met het geruis van de zee en in het zonnetje. En weet u, wij staan hier op het veldje en daar staat ook een Franse dame. Die regelt eigenlijk alles, hoe de nieuwkomers moeten staan en zo. Weet u hoe ik haar noem? Nee? Echt niet? Werkelijk geen idee? De burgemeester haha. Hilarisch niet. De burgemeester. Weet u waarom? Omdat ze alles regelt. Nou, het was fijn om met u gesproken te hebben. Ik ga maar weer even terug naar Jonathan want Heel Holland Bakt komt zo op tv. Vind ik altijd zo leuk. Met dat commentaar van André van Duin, hilarisch gewoon’.
Ik wenste haar nog een prettige avond en licht waggelend zag ik haar richting haar camper lopen. Ik had eigenlijk al een beetje te doen met Jonathan die de rest van zijn leven nog met haar door moest brengen. Maar mogelijk kon hij wat met mijn openingszin: Alles in het leven is een keus. En hoewel ik weinig inbreng in de conversatie had gehad vond ik het toch een van de betere gesprekken die ik gehad heb deze vakantie. Zo zie je maar weer, de leukste dingen in het leven zijn gratis.
Het is rustig aan de Cote du Contentin. Daar zitten we nu, aan de westzijde van het schiereiland. In Saint Jean de la Riviere – La Plage om precies te zijn. Rustig is niet helemaal het goede woord. Uitgestorven dekt de lading beter. Vanmorgen zijn we uit Bernières vertrokken. Bij het vertrek stonden we nog even op de camping geparkeerd, precies op de plek waar de freule haar kwartier had opgeslagen. Ik zwaaide vriendelijk naar haar en heel schuchter kreeg ik een knikje terug. Het leek er op of ze niet zeker meer wist wat er gisteren gezegd of gebeurd was. Hierna wijdde ze zich weer volop aan het volhangen van haar Tomado-wasrekje, iets wat schijnbaar haar totale aandacht vroeg.
We konden op ons gemak doen want we wilden wel ergens anders heen maar ook weer niet te ver. Eerst zijn we naar Suisse Normande gereden, een streek iets onder Caen. Camping gezocht maar dat was helemaal niks. De omgeving had ook niet wat we er van verwachtten dus na wat overleg hebben we de bakens nogmaals verzet. Naar het noorden maar weer. Aan de westkust van de Cotentin giert het van de campings dus dat moet wel goed zitten. Althans dat dachten we maar dat viel tegen.
Nadat we onze caravan neergezet hadden op de plaatselijke 18-hole vier sterren camping zijn we een rondje gaan fietsen. Eerst even door de duinen naar zee, hier pakweg vijfhonderd meter vandaan. Overal staan er hier in de duinen stacaravans en hutjes die als vakantiehuisjes worden gebruikt maar op dit moment allemaal leeg. Het laatste stukje naar het strand moesten we lopen, geen pad meer. Het strand was bijna totaal verlaten. Enkele eenzame wandelaars bevolkten de zandvlakte. Na wat cross country kwamen we op de boulevard, overigens van het buurdorp Barneville Cateret. Bij bijna alle huizen waren de luiken gesloten, geen mensen op straat, compleet leeg. Het deed me denken aan een regenachtige decembermiddag in Bergen aan Zee. Dat is ook zo’n triest dorp. Zo’n ‘Hoe-zou- het-er-uit-zien-na-de-Neutronenbom-dorp’. De bevolking is er niet meer maar de gebouwen staan er nog.
We wilden eigenlijk nog wat gaan eten ergens maar we hebben maar één open café kunnen ontdekken met slechts twee bezette tafeltjes. Maar weer terug gefietst en op de camping iets gehaald. Benieuwd of hier nog wat te beleven is komende dagen. Misschien even een tochtje naar het Verenigd Koninkrijk. Recht tegenover ons ligt Jersey en iets verder konden we Guernsey ook ontwaren. Voor het idee vlakbij, je kon de windmolens op het eiland zien draaien. Jersey ligt hier een half uurtje vandaan met de pont, wie weet.
En in de verte pakten donkere wolken samen en deden het blauw verdwijnen. Ver weg klonk zacht het eerste rommelende geluid van het naderend onweer spoedig gevolgd door de bliksem die met vuur een brug tussen hemel en aarde sloeg. Een koude bries kondigde het vallende water aan en ging naadloos over in de eerste grote druppels. Zij vormden ineens een doorzichtig gordijn en het uiteenspatten er van deed alle andere geluiden verstommen. Het goot! Gelukkig duurde het niet lang en zagen we al tijdens de bui het eerder verdwenen blauw weer tevoorschijn komen. En terwijl de dorstige aarde het gevallen water tot zich nam kwam ook de zon weer voorzichtig tevoorschijn.
Het was al voorspeld, eigenlijk zou het de hele dag regenen maar met een uurtje was het gedaan. Het werd weer lekker weer. Door de bui was de benauwdheid uit de lucht verdwenen. Eigenlijk hadden we voor vandaag nog geen plannen gemaakt maar nu het weer goed was besloten we om een uitgezette autoroute van Cherbourg naar Notre Dame la Plage, een plaatsje iets ten zuiden van de camping. Nu hebben we al eens eerder geprobeerd om een route in tegengestelde richting te rijden maar dat is verdomde moeilijk. Je hebt dan misschien wel de route in je hand maar de borden staan allemaal de met de blinde kant naar je toe dus daar heb je niets aan. Eerst dus maar even naar Cherbourg gereden om daar de Route des Caps te gaan rijden. Onderweg kwamen we nog verschillende herinneringen tegen van de afgelopen Tour, gestart in Mont Saint Michel, die hier zijn eerste etappe beleefde.
Cherbourg is geen boeiende stad. Het heeft veel overeenkomst met Den Helder, dat is ook zielloos. Beide steden hebben natuurlijk ook veel overeenkomst, beiden havensteden met een marine functie, in de oorlog voor een groot gedeelte vernietigd en na die tijd snel en zonder al te veel middelen en vooral met een gebrek aan fantasie herbouwd. In Ieper, waar we aan het begin van deze reis waren, is dat heel anders gebeurd. Met een duidelijke planning is daar de stad volgens het oude plan herbouwd en je moet wel goed kijken wil je dat zien. De gemiddelde bezoeker zal het niet opvallen. In de havens liggen de veerboten naar Engeland aangemeerd. Laden en lossen. Eigenlijk wilden we een kijkje nemen bij het emplacement maar het dat hebben we maar niet gedaan. Het complex had de uitstraling van een concentratiekamp. Dubbele hekken er om heen, de eerste met strakgespannen prikkeldraad en bij het tweede hek lag het prikkeldraad als een rol op de bovenzijde. Slagbomen, controleposten, niet echt iets om vrolijk van te worden. De reden kennen we natuurlijk allemaal, ook niet iets om vrolijk van te worden, mensen die gedwongen zijn hun thuis te verlaten.
Richting Querqueville gereden dus maar, volgens ons kaartje konden we daar de route oppakken en jawel hoor, de eerste bordjes kregen we snel in het oog. Het landschap veranderde snel. De weg klom omhoog en het ene panorama volgde het andere op. Het heeft hier trouwens veel meer van Bretagne dan van Normandië. Bij Normandië zie je vakwerkhuizen voor je, bocages en wegen die door heggen omzoomd zijn. In dit gedeelte, het schiereiland de Cotentin, komen de bouwwerken veel meer overeen met wat je in Bretagne tegenkomt. Stoere huizen van graniet, de zijgevels gaan over in schoorstenen en de sombere bouw wordt verzacht door kleurige bloemen aan de gevels. In de tuinen voeren hortensia’s in alle kleuren de boventoon.
Onderweg hebben we een uitstapje gemaakt naar Omonville la Petite. Daar staat het huis van Jacques Prévert, een Franse alleskunner op het gebied van taal. Dichter, toneelschrijver, filmmaker, kinderboekenschrijver, liedjesdichter. Het zei mij niets en ons bezoek heeft daar geen verandering in gebracht. Puur voor het Franse taalgebied denk ik. Het was een mooi dorp wat hij uitgezocht had om zijn laatste jaren te slijten, dat moet ik hem toegeven. En ook zijn huis lag geweldig, een eiland van rust in een zee van inspiratie. Zo, dat heb ik toch weer even mooi gezegd. Dichterlijk bijna. Op de terugweg zijn we nog even langs de kerk gelopen en kwamen daar zijn graf tegen. Dat vond ik wel mooi. Tussen alle groteske en pompeuze fantasiegraven staat er een eenvoudige, grove pilaar van graniet. Zonder poespas. Slechts zijn naam en de data van zijn leven zijn er in gebeiteld. Eenvoud is kenmerk van het ware moet je maar denken en dat kwam hier geweldig tot uiting. (Na zijn dood zijn er tuinen aangelegd ter ere van hem en daar gingen wij eigenlijk voor. Schijnt fantastisch te zijn. Nergens te vinden. Blijkt dat ze die voor het gemak maar in een ander dorp aangelegd hebben, in Anse de St. Martin. Toch iets te haastig de informatiefolder doorgenomen. Ach, het zal de leeftijd wel zijn, anderen halen weer konijnen –en konijnenhok door elkaar).
Verder gereden naar de Cap de la Hague, het uiterste puntje van de Cotentin. Ik had altijd het idee dat dit een hooggelegen rots was. Waar ik die wijsheid aan ontleende, ik weet het eigenlijk niet. Niets is minder waar. De Cap is een rotsige uitloper in zee die tijdens de vloed onder water verdwijnt. Op een rots iets verder is een vuurtoren gebouwd de schepen moet waarschuwen om de wateren hier te mijden. Ondertussen was het weer gaan regenen. Nee, het regende niet , het kwam met bakken uit de lucht. Geen weer om even een rondje te gaan lopen. Door het half geopende autoraam nog maar even wat foto’s gemaakt en toen de route weer opgepakt. Het weer nodigde niet ui om de talloze uitzichtpunten te bezoeken. Pas nadat we kernreactoren van Flamanville gepasseerd waren klaarde het op.
We hadden de rotsen inmiddels achter ons gelaten. Deze maakten plaats voor duinen en stranden. Ruig zijn de duinen, ruig en hoog. Er tussen verstrooid kleine vissersdorpjes waar de visserij geen rol meer speelt maar waar men graag mee koketteert. Inmiddels gaf de klok aan dat de middag al bijna in de avond over zou gaan dus hebben we nog even snel een uitstapje gemaakt naar de plaatselijke buurtsuper. We waren niet ver meer van ons eindpunt, zo’n twintig minuten rijden. Daar werden we eigenlijk verrast. Het dorp dat we gisteren als doods ervaarden was bij binnenkomst van de noordelijke kant een leuke en levendige plaats. Ik moet mijn woorden terug trekken hoewel ik de mening blijf toegedaan dat het gedeelte waar wij zitten, een beetje aan de buitenkant van het dorp, nog wel even een boost kan gebruiken. De laatste vijf kilometer van de route hebben we maar even gelaten voor wat het was en we zijn teruggegaan naar ons tijdelijk onderkomen om de dag op de gewoonlijke wijze, jullie al vast bekend, te besluiten. Het was weer een goede dag voor ons, mooi en inspirerend.
Voor ik gisteravond naar bed ging heb ik nog even een rondje over de camping gelopen. Alle onrust leek uit de lucht te zijn verdwenen. Het was bladstil en de hemel was bezaaid met sterren. Het was wel ontzettend warm, zo rond de vijfentwintig graden dus alle luiken stonden open in de hoop nog wat verkoeling te krijgen. Lekker gaan slapen tot we om een uur of drie letterlijk wakker gerammeld werden. Harde windstoten maakten dat de caravan begon te leven. Er uit en snel geprobeerd de luiken te sluiten. Net te laat. In enen begon het te hozen en het hemelwater zag kans om door alle niet gesloten openingen naar binnen te dringen. Dachten we dat we gisterochtend een flinke bui gehad hadden, dat was nog niets. Vergeleken met wat er nu naar beneden kwam was dat een zacht lenteregentje.
De wind gierde rond de caravan en voorzichtig deed ik de deur open om te kijken of voor alles in orde was. Het eerste wat we zagen was een spervuur van bliksem. De hele hemel was continue verlicht. Verder bleek de voortent ingestort te zijn. Bij het opzetten van de luifel had ik namelijk aan de zijkanten de stormbanden wel bevestigd maar de middenpaal stond niet vast. Bij het afbreken op de vorige camping was de scheerlijn gesneuveld en ik had er nog geen nieuwe aangezet. Die gemakzucht kwam me nu duur te staan. De wind waaide recht tegen de caravan aan en liep daar vast, heeft de luifel een stukje opgetild, de middenstok kwam, omdat hij niet gezekerd was, los van de grond, liet los van de bovenverbinding en viel op de grond. De hele constructie was daarmee ondermijnd. Ik moest me door een wirwar van losse stokken naar voren werken om de luifel te redden. De wind rukte hem omhoog en ik had de angst dat het hele zootje wel eens de lucht in zou kunnen vliegen. Gelukkig kreeg ik er vat op en kon de boel naar beneden trekken. Gevolg was dat het water, wat werkelijk met bakken tegelijk naar beneden kwam, recht voor mijn voeten naar beneden kwam in plaats van dat het langs de zijkanten naar beneden liep.
We hadden de pech dat we op een licht hellend stukje staan en dan niet van de caravan af maar er naar toe. Het water gutste dus richting caravan en doorweekte werkelijk alles. Jantiene heeft snel de stroomboel van de grond af gehaald om erger te voorkomen. Verder alle flappen die onder de caravan hangen weggehaald zodat het water weg kon lopen. Na pakweg een half uur stopte de regen ineens en werd het weer windstil. Alleen bleef het aan de hemel nog weerlichten dat het een lieve lust had. Het hele terrein stond blank, tot onze enkels stonden we in het water. Inmiddels was bij bijna alle gasten het licht aangegaan en werd de schade opgenomen. Die bleek gelukkig mee te vallen. Alleen voor aan de camping was een luifel daadwerkelijk gesneuveld en verder bleef de schade beperkt tot natte spullen. Volop gespreksstof onderling dus. Alle taalgrenzen werden weer geslecht. Daarna hebben we nog even zoveel mogelijk spullen van de grond af gehaald en daarna weer naar bed gegaan.
Vanmorgen vol spanning de deur open gedaan maar het was een prachtige ochtend. Er was bijna niets meer wat aan het nachtelijk avontuur herinnerde of het moest de natte en smerige zooi zijn waar onze luifel mee vol stond. Alles maar leeggehaald, stoelen, schoenen en fietsen in de zon. Kleden over de doelen van het voetbalveld te drogen gehangen en afwachten maar. Er stond een lekker windje en ook de zon hielp voorbeeldig dus een hoop spullen waren weer snel droog alleen op het vloerkleed moesten we een heel tijd wachten. De grond hier erg zanderig, we zitten in een duingebied dus plassen stonden er vanmorgen niet meer terwijl het hier vannacht wel op Giethoorn leek. Daarna de caravan schoonmaken, alles was gras en zand op de grond. Onze voeten zaten er gisteravond vol mee. Daarna douchen, naar de bakker en afwachten maar. Lekker zitten lezen en wachten tot de boel droog was. Nog wel even op Internet gekeken of er nog informatie over het weer van vannacht was. Het was een korte maar heftige bui, er waren 9.600 blikseminslagen (alleen ontladingen die de aarde geraakt hadden dus), er waren windstoten gemeten tot 140 km per uur en de neerslag varieerde van 60 tot 200 mm. Hoeveel het hier was, ik heb geen idee, maar ik vond het ruimschoots voldoende. Aan de autobanden kon je precies zien hoe hoog het water gestaan had, wel een aardig gegeven.
Vanmiddag even een rondje in de buurt gereden. Een bezoek gebracht aan de enige werkende meelmolen in de Contentin, in Fiervilles les Mines. Toch een heel verschil met onze molens, een ronde stenen toren met daarop een kap als een Chinese hoed en opgevouwen wieken. Die zijn uit te klappen als luxaflex. Ingeklapt zijn de wieken bijna even breed als de roeden waarop ze vastzitten. Het was een kort bezoek, het was leuk maar niet meer dan dat. Iets verder nog even foto's gemaakt bij een kerkje en zoals jullie weten heb ik een, volgens velen, wat vreemde afwijking voor het bezoeken van begraafplaatsen. Jammer voor hen maar ik blijf het fascinerend vinden wat je allemaal tegenkomt, een spiegel van het leven is het. Daarna even doorgereden naar Briquebec, een redelijk grote stad. Een groot kasteel domineert de stad en rondom het plein er voor is de plaatselijke middenstand gehuisvest. Niet dat ze wat aan ons hadden. We wilden wel geld uitgeven, even een bakkie halen, maar alles was dicht. Na een kleine rondwandeling besloten om naar Portbail te rijden. Dat is eigenlijk het eindpunt van de Route des Caps die we gisteren reden. Nog even het laatste stukje afmaken en nu toch in tegengestelde richting maar dat was te doen, een kilometer of acht. Een leuk stadje met een mooie haven, gelegen aan een soort van slufter. Helaas, ook hier weer, alle horeca was gesloten. Onbegrijpelijk, op zo’n mooie dag. En om nu te zeggen dat het rustig was, nee… Vanavond een rustig avondje gehad. Beetje schrijven, beetje lezen en even naar het strand voor de zonsondergang. Het was weer een avontuurlijke dag, of eigenlijk een avontuurlijke nacht. Laten we hopen dat we er daar niet te veel meer van krijgen.
Ken je die mop van die twee studenten die naar Parijs zouden gaan? Ze gingen niet. Net als wij, we gingen ook niet. Nu zouden wij naar Jersey gaan en niet naar Parijs maar toch. Gisteren de wekker gezet om op tijd bij de boot naar Jersey te zijn (er gaat er namelijk maar één per dag) maar toen we vanmorgen de gordijnen open deden zonk de moed ons een beetje in de schoenen. Een loodgrijze hemel waar het water met bakken uit vandaan omlaag viel. Egaal grijs was het, geen enkele hoop op een spoedig einde van dit weer. Even de Franse Peter Timofeeff geconsulteerd en hij gaf ons ook weinig hoop. Na een kort overleg het bed maar weer opgezocht, het was immers nog maar zeven uur en het bed was nog warm. Om nu uit het raam gaan zitten kijken, nee, dat trok ons ook niet.
Het tweede ontwaken was om kwart over negen. De telefoon ging: ‘Hallo mevrouw Muis, u spreekt met Cora, de assistente van dokter Huppeldepup. We zoeken al twee dagen contact met uw schoonmoeder om een afspraak te maken maar dat lukt niet. Stoor ik u?’ Nee hoor schat, we liggen nog lekker in bed in de caravan in Normandië van de rust en de regen te genieten. Natuurlijk stoor je niet, ik wou dat je eerder gebeld had, dan had ik wat korter geslapen’. Na dit gesprek direct Koedijk even gebeld en na de eerste tringel nam moeder al op. Gelukkig, niks aan de hand. De tweede tegenvaller vanmorgen kwam toen we de deur open deden. Verdomme, de zon schijnt. Meestal ben je niet teleurgesteld met goed weer, nu waren we het wel. Hadden we eigenlijk wel moeten gaan. Lieflijke witte wolkjes bevolkten het firmament. Wat een tegenvaller. Probleem nummer drie kwam toen ik de wc instapte. Direct natte voeten. Eerst maar even zitten en dan maar even zoeken. Belangrijke dingen eerst.
Nu neem ik in deze ruimte meestal een wat voorovergebogen houding aan, zo ook nu. Voor ik er erg in had, ploep, daar viel hij. Het water spetterde alle kanten op. Nee, het was niet wat je denkt. Het was een druppel. Zo in mijn nek. De lekkage kwam dus van boven. Aan het handvat wat je gebruikt om het luik open en dicht te doen hing zijn broer al klaar om ook naar de aarde af te dalen. Zoals gezegd, het was buiten droog dus ik heb het luik maar even losgeschroefd om te kijken wat het kon zijn. Een scheurtje of een barst is altijd nog wel te repareren met duct-tape. Niets te zien alleen viel het op dat rond de bevestigingen van de handvaten in het luik wat haarscheurtjes zaten. Boel schoongemaakt, gedroogd, ge-duct-taped en de boel maar weer gemonteerd. Nu maar even hopen dat het gaat regenen dan kunnen we zien of we het goed gedaan hebben. Bleef het natuurlijk droog. Tegenvaller nummer vier. Als het moet regenen, schijnt de zon en andersom. Hoeveel pech kan je hebben op één dag?
Omdat Jersey er vandaag niet inzat zijn we maar richting oostkant van de Cotentin gegaan. Op de kaart een wat nietszeggend dorp opgezocht om een verrassende route te creëren. Dat lukte, Catz werd het doel. Onderweg toch wat bijzondere dingen tegengekomen, kastelen, boerderijen en mooie landschappen maar uiteindelijk in Catz beland. Behalve de inwoners van Catz en de Franse belastingdienst is er waarschijnlijk geen mens op aarde die weet waar het ligt. Drie-en-een-half huis, een postkantoor annex gemeentehuis (dagelijks geopend tussen 9 en 10 uur), natuurlijk een kerk, dat is Catz Voor en na het dorp een rotonde, daar zijn de Fransen gek op, ook al heeft het maar 1 afslag, maakt niet uit, Het dorp was zo klein dat de borden ‘bebouwde kom’ en ‘einde bebouwde kom’ aan de zelfde paal gemonteerd waren. De weg die Catz doorsneed liep echter dood in de weilanden bij Bucaille en Brevands, plaatsen van een vergelijkbare grootte, dus moesten we weer terug. Ste. Marie du Mont gekozen als nieuw doel. Dat was beter. Dit was tenminste een plaats met allure. Doorkomstplaats van de Tour op 2 juli 2016. En dat wilde men weten. De versieringen hingen er nog.
Doorgereden naar de kust en daar kwamen we op Utah Beach terecht. Het is en blijft natuurlijk Normandië. Aan D-Day is niet te ontkomen en dat is ook begrijpelijk. Ten eerste was het natuurlijk een gebeuren van wereldformaat, ten tweede is het iets wat na ruim 70 jaar nog steeds een hoop mensen aanspreekt. Ze zijn nieuwsgierig, komen kijken en zijn een welkome bron van inkomsten voor de lokale bevolking. In een hoop gevallen leidt dit weer tot een hoop smakeloze commercie. Bij Utah-Beach was de commercie overigens smakelijk, we hebben daar heerlijk zitten eten bij ‘Le Eisenhower’, een restaurantje wat helemaal in de sfeer van de jaren veertig omgetoverd is. Kranten uit de periode juni ’44 zijn gebruikt als behang, de toiletten zijn omgetoverd tot de machinekamer van een oorlogsschip, de hele entourage is passend. Op de achtergrond de Andrew-sisters en Glenn Miller. Het is moeilijk te beschrijven, je moet het eigenlijk beleven. Ik ben eigenlijk niet zo van de ‘thema-tenten’, maar dit was goed opgezet. Na een omelet en een Niçoise zijn we richting strand gelopen. Buiten wat herinneringsplaquettes en een oud afweergeschut is er eigenlijk weinig te zien. Achter de smalle duinen ligt er een immens breed strand, kilometers lang waar je bijna niemand ziet.
Inmiddels was het weer zachtjes gaan regenen. Gelukkig maar, dat verzachtte het ongenoegen van vanmorgen wat. Het is altijd fijn wanneer je beslissingen bevestigd worden, op welke manier dan ook. De zacht vallende motregen hielp daar gelukkig aan mee. We hebben de kustweg daarna gevolgd. Het is hier een wat saai landschap, een breed en leeg strand, een smalle duinenrij en een dun bewoond achterland. Om de zoveel tijd kom je een gehucht of dorpje tegen. Wat dan opvalt, is dat er toch veel kamers en appartementen aangeboden worden en dat zelfs op de meest afgelegen plekken opeens een camping is. De leegte en stilte spreken mij hier niet aan, het is teveel van beide. Maar ongetwijfeld zijn er mensen die zich hier weer helemaal op kunnen laden. Nog even gestopt bij een mosselkwekerij. Aan palen in zee groeien de Bouchotmosselen in een soort netten. Ze hangen klaar voor de oogst. Hier heeft de ruimte overigens wel weer iets schilderachtigs.
Inmiddels schoot de middag al aardig op en bij Quettehoo zijn we weer richting het westen gereden. Via Valonges richting camping. We konden ons verheugen in steeds slechter wordende weersomstandigheden dus uiteindelijk eindigde de dag toch nog goed. Bij thuiskomst bleek ook de wc nog droog te zijn, dat was dus alweer een meevaller. Morgenochtend gaat de wekker nog een keer vroeg om te kijken of het weer meewerkt voor een bezoek aan Jersey. Zo niet dan pakken we in en gaan we weer op pad. Waarheen? We zien wel. En de spreuk van de dag? Schrijf de dag niet af voor de avond, wellicht keert het toch nog ten goede.
Jumièges, half tien in de avond. We hebben net het eten op. Jumièges, een nieuwe stek na St. Jean de la Rivière – la Plage. Nog steeds in Normandië maar nu in het dal van de Seine vlak bij Rouen. De vorige plek hadden we gezien. Het was weer een erg onrustige nacht. De wind was gedraaid en stond vol in de luifel te blazen. Alles klapperde. En dan waren er nog de hoosbuien die op het aluminiumdak toch wel behoorlijk wat herrie maken. We hadden gisteren besloten om het vanmorgen nog een keer aan te kijken, of we naar Jersey zouden gaan of niet. Het weer was er niet naar dus we zijn om half acht maar weer terug gekropen met min of meer de bedoeling ons verblijf hier nog een dag te verlengen. Om negen uur werd ik weer wakker en het weer was redelijk. Het waaide wel hard maar het was droog. Even overlegd en besloten om toch maar te verkassen. We hebben een ruim een uur nodig om de boel in te pakken, dan nog even eten en douchen en we moesten natuurlijk het verblijf hier ook nog betalen. Al met al was het elf uur toen we het terrein afreden. Niet vroeg maar het doel voor vandaag was ook niet echt ver.
Rouen is het geworden, hoofdstad van het departement Seine Maritime, aan de poort van Normandië. Een havenstad aan de Seine. Nu zijn er in dit gedeelte van Frankrijk opvallend weinig campings. Reden voor ons om al aan het begin van de rit een doel te bepalen. Het was een natte rit. Ter hoogte van Bayeux begon het weer te regenen, nee te hozen. Ruitenwissers op dubbele snelheid konden het water nog maar net wegwerken. De wegen zijn hier nog niet van ZOAB met als gevolg dat achter iedere auto een sluier van regen verscheen. Op sommige plekken vormden zich stroompjes die als rivieren over de weg liepen. Ondanks dat het niet ver was, was het een vermoeiende rit.
Toen we redelijk dicht bij ons doel waren aangekomen waarschuwde Heleen ons: ‘Je moet hier oversteken met de pont; stop je wel voor de slagboom?’ We hadden pech, de pont was vol en vertrok naar de overkant. Gelukkig stonden we nu vooraan in de rij. Helaas, toen de pont terugkwam mochten we er niet op. De knecht hield ons tegen. ‘Sorry, caravans nemen we niet mee’, zei hij. Toen ik vroeg: ‘Et pourquoi? (Waarom dan?) antwoordde hij ‘Parce que’ (Omdat… hét Franse antwoord als je weet dat de vrager eigenlijk gelijk heeft maar dat de regels anders bepalen). Ik zei dat ik het vreemd vond dat dit nergens aangegeven stond. Wel waren er borden voor vrachtwagens, gevaarlijke stoffen, pas op voetgangers want het kan glad zijn en nog een paar van die dingen maar nergens ‘Geen caravans’. Hij gaf me gelijk maar het was nu eenmaal zo. Nou ja, dan maar omrijden dan maar over de brug van Brotonne, tien kilometer verderop. En dat terwijl we nog maar 1.6 km van ons doel verwijderd waren. Tien kilometer heen en natuurlijk ook weer terug. Ondertussen regenden het nog dat het een lieve lust had.
De camping hadden we snel gevonden. Ik kwam de receptie binnen met de woorden: ‘Ah, heureusement il fait beau ici. Nous venons du Cotentin, là bas on a des mauvais temps a ce moment’. (Ah, gelukkig is het hier mooi weer. We komen net uit de Cotentin en daar is het echt slecht’. En daar stond ik, druipend van het water, paraplu in de handen en ze wist eigenlijk niet goed wat ze er mee moest dus ze begon maar zakelijk. Ja, ze had nog wel plek, voor hoelang, en dit en dat zijn de plekken die nog beschikbaar zijn. Wij kijken en het idee kwam bij ons op dat ze caravan voor een boot had aangezien want de beschikbare nummers stonden allemaal blank. Onderweg even opgeschreven welke plekken er nog wel redelijk uitzagen en daarmee terug naar de receptie. Een paar plekken konden wel, andere weer niet dus opnieuw een rondje en de droogste uitgezocht. Caravan neergezet en of het de hand van de voorzienigheid was, het stopte op dat moment met regenen. Hup, hup, snel de boel opzetten en verdomd, daarna was het nog droog. We zagen zowaar blauwe plekken aan de hemel verschijnen. Na een uurtje stond de boel en toen maar naar binnen. Zaten we de afgelopen dagen nog buiten, hier kon dat niet, 15 graden. Gisteren hadden we nog 22 graden, een heel verschil maar dat hebben we wel eerder meegemaakt in september. Morgen maar even naar Rouen toe, zaterdag, altijd een goede dag voor een stadsbezoek. Hopen dat het weer ook wat meewerkt. Gelukkig zitten we aan de goede kant van de rivier, hoeven we niet met de pont mee.
Het lag weer lekker vanmorgen. Om een uur of negen waren we er uit. Even op Whats App kijken of er niets aan de hand was en jawel hoor, één van onze trouwe lezers miste zijn foto’s bij het ontbijt. Of dat even geregeld kon worden. En het was niet de eerste keer, of we er maar even rekening mee wilden houden. De gasten op de blog zijn natuurlijk ons alles dus dat direct in orde gemaakt en toen over tot de orde van de dag. Eerst eens even checken hoe de hemel er uit ziet vandaag. Valt mee. Hier en daar een beetje blauw, af en toe nog wat grijs maar er is ons beloofd dat het vanmiddag beter zou worden. Daar gaan we dan maar van uit.
Rouen was ons doel vandaag. Het is zaterdag vandaag, de ideale dag voor een city-trip. Een stad is altijd levendig op zaterdag, veel te doen en veel te zien. In het verleden zijn we wel eens in Rouen geweest, of in ieder geval, we zijn er langs geschampt. We stonden toen in Lyons la Foret, op een kleine camping in één van die mooiste plaatsjes van Frankrijk. Veel kan ik me er niet meer van herinneren, het is dan ook al even geleden. Maar vandaag een reprise dus.
Het was een aardige rit er heen, langs de oevers van de Seine. De bodem bestaat hier, net als aan de kust, uit krijt. De rivier heeft zich daar een weg door gebaand en aan de noordzijde, de kant waar wij zitten, geeft dat een mooi effect. Vergelijkbaar met de kust alleen iets lager. De wand wordt goed benut, overal zie je er garages en schuren in ondergebracht. Blijkbaar is het niet al te ingewikkeld om het te bewerken. Onderweg even gestopt bij een ‘havenstadje’, Duclair genaamd. Hier was ook een pontverbinding met de andere zijde, net als de overzijde van de rivier. Langs de kade was er een openlucht fototentoonstelling over ‘De Normandie’ te zien. Dit was een passagiersschip wat tussen 1935 en 1942 gevaren heeft tussen Le Havre en New York. Tussen ’35 en ’40 als snelste passagiersschip en drager van de Blauwe Wimpel. In de Tweede Wereldoorlog was ze gevorderd door de Amerikaanse autoriteiten, herdoopt in USS Lafayette en werd omgebouwd tot troepenschip. Dat ging echter niet helemaal goed, de boel vloog in brand en het schip kapseisde in de Hudson rivier bij Pier 88 en werd na de oorlog gesloopt. Een roemloos einde voor het schip wat nog steeds te boek staat als het krachtigste Stoom-turbo elektrisch aangedreven schip ooit. Het was een leuk overzicht, foto’s van alle aspecten die met het schip te maken hadden.
Nadat we het bekeken hadden zijn we de auto weer ingestapt. De eerste druppels vielen inmiddels op de voorruit. (Op de achterruit overigens ook maar daar hadden we geen erg in). Het begon dus weer zachtjes te regenen, een voorbode op wat heftiger buien. En dat was jammer want er waren wel meer plekken die de moeite waard waren om even de auto uit te gaan. Dat hebben we helaas achterwege gelaten. De navigatie leidde ons naar het centrum waar we direct ondergronds konden parkeren, vlak bij het gemeentehuis. Daar staat ook de St. Ouen, een behoorlijk grote kerk, aan de buitenzijden is er behoorlijk wat achterstallig onderhoud maar aan de binnenkant is het een juweeltje. Eigenlijk is het geen kerk meer maar meer een evenementsruimte, waarschijnlijk de toekomstige functie voor veel van dit soort gebouwen. Daarin was nu een soort van beurs / expositie in het kader van de Europese Monumentendagen. In heel Europa zijn ze vorige week gehouden maar hier vaart men graag een eigen koers. Wordt het deze week dus gehouden. Op zich niet verkeerd want veel monumenten en musea zijn in dit weekend gratis te bezoeken.
Het was niet echt een beurs, meer een presentatie van de Societé de Meilleurs Ouvriers de France, de vereniging van beste vaklieden van Frankrijk, en dan toegespitst op bijna vergeten ambachten en restauratiewerkers. Interessant. Zo was er bijvoorbeeld iemand die uitlegde hoe daken met leien werden gedekt en daar ook model voorbeelden van had. Iets wat ik niet wist is dat een lei maar voor ongeveer een derde deel zichtbaar is, de rest zit verborgen onder de bovenliggende leien. Ze zijn dus veel langer dan je verwacht. Ook diverse manieren van dekken en het maken van patronen in het dak werd belicht. Iets verderop iets heel anders, daar werd kleding gemaakt. Speciaal bestemd voor tentoonstellingen maar ook voor film en theaterproducties. Het waren vooral de corsetten en aanverwante artikelen die zich in mijn belangstelling mochten verheugen. Het ziet er geweldig uit maar ik moet toegeven, het lijkt me geen pretje wanneer je zo ingesnoerd door het leven moet gaan.
Er stond van alles, van kralenbreister tot weerhanenmaker. Een dame die zich gespecialiseerd had in het vergulden van meubelen en schilderijlijsten en een meubelmaker die alleen maar inlegwerk deed. Timmerlieden, smeden, marmerschilders, glas in loodmakers, pruikenmakers, van alles was er te zien. Een verrassende ontmoeting. Na pakweg een uur zijn we de stad ingegaan. Het was een openbaring voor ons. Net als trouwens veel Noord-Franse steden. Eerder werden we al aangenaam verrast door Amiens, Lens, Sens en Beauvais. Nu dus ook door Rouen. Deze steden zijn levendiger en uitbundiger dan het omringende land doet vermoeden.
Rouen wordt gekenmerkt door de vakwerkhuizen die er staan. Hoewel er in 1944 tijdens bombardementen veel vernietigd is heeft men zich er sterk voor gemaakt om deze karakteristieke bouw in ere te herstellen. Vanuit andere plekken in de stad zijn gebouwen verplaatst naar het centrum om de oude luister weer terug te brengen. En dat is gelukt. Verder was het begin van de vorige eeuw mode om de huizen te pleisteren en het balkskelet wat voor deze bouw zo kenmerkend is uit het zicht te halen. Bij bijna alle panden is het pleisterwerk verwijderd en kwam het vakwerk weer tevoorschijn. Oude panden, echt oude panden. Eenvoudig maar mooi versierd met houtsnijwerk. Anno 16-zoveel is heel gewoon. Het oudste pand dateert van 1345, daarin is een herberg gevestigd die te boek staat als de oudste van het land. Verder een levendige middenstand hoewel de vandaag vallende regen hier wel wat roet in het eten strooide.
Leuk geslenterd en gekeken, hier en daar naar binnen en onder de middag nog even gegeten. Helaas was de kip niet wat we er van verwacht hadden maar gelukkig was het mineraalwater prima. Je kan niet altijd alles hebben, nietwaar? Wat niet onvermeld mag blijven is de overdekte markt, een plaatje. Veel winkels kunnen hier nog een voorbeeld aan nemen. Aan één van de viskramen, nou ja, je kunt het eigenlijk geen kraam noemen, zat een soort restaurant vast. Helaas was het afgeladen vol anders waren we er ook even heen gegaan. Daar kon je van alles krijgen: oesters, kreeften, kaviaar, dagschotels, mosselen en voor heel acceptabele prijzen. Het oversteeg de 15 euro niet. Het was waarschijnlijk beter dan de eerder beschreven kip. Tot een uur of vijf hebben we gedwaald in de stad. Daarna de parkeergarage weer gezocht. Die konden we wel vinden maar de voetgangersingang leek wel helemaal verdwenen. Uiteindelijk, tussen twee struiken achter een bushalte vonden we hem. We waren er daar ook uitgekomen maar dan kijk je meestal vooruit en mis je wat er achter je te zien is.
Terug naar de camping. Onderweg nog even boodschappen gedaan maar omdat we besloten hadden de avondmaaltijd sober te houden, soep, kaas en brood, waren we vrij snel klaar. De terugreis was weer triest, het goot. Gelukkig hebben we de caravan beter neergezet dan op de vorige camping. Bij terugkomst troffen we alles onder de luifel nog droog aan. Eerst maar even een koppie en daarna ons traditioneel wijntje. Halverwege het tweede glas, het iets na achten, zaten we opeens in het donker. ‘Merde’, (dat is Frans voor Shit) dacht ik, onze stop is naar de ratsmodee. Naar buiten om te kijken of de buren ook last hadden van uitval maar in eerste instantie zag ik niets. Ja, bij de buurman, maar dat is meer aan zijn Alzheimer te wijten, heeft niets met 220 te maken. Gelukkig zag ik al snel de buurvrouw komen. ‘Zit jij ook in het donker?’ vroeg ze. Ah gelukkig, dacht ik, het probleem zit niet bij ons in de caravan. Inmiddels meldde zich ook een Engelsman en toen wist ik het zeker. Wij naar voren, naar de receptie. Helaas, gesloten. Nu wonen de eigenaren achter de receptie en om nu tot morgen te wachten was ons eigenlijk een beetje te gek. Wij dus even achterom. Op het moment dat de eigenaresse ons in de gaten had ging ze helemaal uit haar plaat. Wat we wel niet dachten, dit is privé terrein en wanneer je problemen hebt dan bel je maar. Het nummer hangt bij de receptie. Gelukkig was de melding al gedaan, haar echtgenoot was al onze kant op met zijn waterpomptang, dus wij gingen ook snel. ‘She really overreacted’ zei de Engelsman, en wij waren het daarmee eens.
Toen we bij de stroompaal arriveerden was daar de goede borst al aan het werk, met gelukkig een stralend humeur. Met vereende krachten het probleem opgezocht en dat bleek bij de buurvrouw te liggen. Een stekker in een stopcontact. Het hing verkeerd om, de grote beneden en de kleine boven. Er liep dus water in en jawel hoor: kortsluiting is het gevolg en de stop vliegt er uit. De boel drooggemaakt en gelukkig had ik nog een connectordoos in het vooronder: een soort plastic doos waarin je koppelingen bijna waterdicht kunt maken. Even de snoeren gedroogd, hup in de doos en jawel hoor, alles deed het weer. Jantiene gaf een gil van vreugde toen het licht weer aanging. ‘He, did you hear that’ zei de Engelsman, ‘that lady was probably stuck in the toilet’. Ik liet hem maar in de waan. Maar net als de ‘lady in the toilet’ was ik weer blij dat alles het weer deed. Er is namelijk niets ergers dan een witte die niet op temperatuur is.
Een rustige start vandaag, het is per slot van rekening zondag. Het was droog vanmorgen dus we hebben na het akkefietje van gister, waarbij de eigenaresse uit haar pan ging, ons eigenlijk voorgenomen om te vertrekken. Eigenlijk ben je dan net gek, er is hier nog zoveel te zien en het weer is nu redelijk dus waarom niet nog een paar dagen blijven? Na een kop thee even brood halen en daar was het toch anders dan gisteravond. Mevrouw bood haar excuses aan voor gisteravond. Verrassend. Ik zei haar dat we niet de bedoeling om haar te storen maar dat het met 14 graden in het donker in een caravan waar de regen op het dak valt ook geen pretje is. Dat begreep ze. De soep bleek van beide kanten dus niet zo heet te zijn. Direct maar even een dag bijgeboekt. Dat kan wel, het is hier toch rustig.
Vandaag zouden we de fruitroute rijden. Er is hier ontzettend veel fruitteelt. Niet omdat men zoveel appelen eet maar omdat cider en calvados zo populair zijn. Eerst stond er echter een bezoek aan het de Abdij van Jumièges op het programma. We hadden van de buren, die van de kortsluiting, gehoord dat dit een prachtige bezienswaardigheid is. Het zijn monumentendagen hier, overal gratis toegang, dus wat houdt je tegen? We wisten niet precies waar het was maar op een gegeven moment zagen we twee torens boven de bomen uitsteken en die hebben we als baken gebruikt. We hadden geluk, het was afgeladen met auto’s maar er reed net iemand weg en hop, bijna voor de deur geparkeerd.
Ze hadden inderdaad geen woord teveel gezegd. Het wordt ook wel als de meest romantische ruïne van Frankrijk omschreven en dat kan ik beamen. Men was er vroeg bij hier. Terwijl wij nog in berenvellen liepen zijn ze hier met de bouw van de abdij begonnen, in 654. Het zal toen ongetwijfeld niet de omvang gehad hebben die het nu heeft maar je moet toch ergens mee beginnen. Het was een florerende abdij, deze benedictijner gemeenschap. Volgens overlevering woonden er rond de 900 monniken. Ook de Noormannen hadden van de abdij gehoord, voeren de Seine op en kwamen in 841 even een bezoekje brengen. Het schijnt dat ze de rijkdommen niet in één keer in de schepen konden laden dus zijn ze tot 940 nog verschillende keren langs geweest. De abdij raakte ontvolkt en uiteindelijk was er weinig meer te halen. Zo rond 950 raakte Normandië beter georganiseerd en kon de abdij tegen deze jongens verdedigd worden. De monniken keerden weer terug en zorgden voor een opbloei. Dit duurde tot de revolutie van 1789. Alle kerkelijke eigendommen vervielen aan de Franse staat die het weer verkocht als ‘steengroeve’. De nieuwe eigenaar verkocht de aanwezige bouwmaterialen en zo verviel de abdij tot een ruïne. Dit duurde tot 1852. De abdij werd nogmaals verkocht en kwam in handen van een familie die een verdere afbraak verhinderde. Om de ruïnes werd een Engelse landschapstuin ingericht. De Franse staat heeft in 1946 de hele boel weer overgenomen en het tot monument verklaard. Ach, beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald moet je maar denken. Inmiddels zijn er herstelwerkzaamheden aan de gang. Niet om het in de oude staat terug te brengen maar om de huidige toestand te handhaven.
We hebben er een behoorlijke tijd rondgebracht. Er was in één van de gebouwen een mooie foto expositie en een tentoonstelling van beelden uit de ruïne met tekst en uitleg. Verder was er in de tuin een demonstratie steenbewerking – beeldhouwen. Men liet zien hoe de beelden en diverse bouwonderdelen gemaakt werden. Vakmensen, zonder twijfel. Daarna hebben we nog een tijdje door de tuinen gelopen. Daar was allerhande kunst geplaatst maar dat kon ons helaas niet echt bekoren. Zelf denk ik dat ik met een nogal rijke fantasie bedeeld ben maar bij de doorsnee kunstenaar ben ik maar een kleine jongen. Ik heb wel eens gehoord: ‘Het maakt niet uit wat je maakt, het gaat om het verhaal er omheen wat het verkoopt’. Dat zal gerust wel maar bij sommige voorstellingen zou ík zelfs geen verhaal kunnen bedenken.
Daarna zijn we begonnen aan de fruitroute. Een mooie rit langs de boomgaarden. Normandië op zijn best hier. Appels in allerlei soorten kleuren hangen hier aan de bomen want cider en Calvados zijn een soort van blend. Met de verschillende sappen wordt een compositie gemaakt, een cépage. Hierbij probeert men om zoveel mogelijk tot een vaste smaak te komen maar dat is natuurlijk niet eenvoudig. Alles hangt af van rijpheid, suikergehalte en soort. Het is een soort koffiebranden, dat is geen vak, dat is een kunst. Het is een afwisselend landschap hier, veel veeteelt afgewisseld door fruitteelt. Veel Normandische bouw, vakwerkboerderijen, geven het geheel een bijzonder karakter. Veel gebouwen zijn ook vervallen, het geeft net als de abdij een romantisch tintje aan het geheel maar ik denk niet dat de eigenaren er ook zo over denken. Ook hier zullen er economische redenen aan ten grondslag liggen. Ik denk dat de tijd dat je met een paar hectare appelbomen in je bestaan kon voorzien wel achter ons liggen. Langs de weg zien we dan ook regelmatig stalletjes met fruit. We zijn ook even wezen kijken maar het fruit wat aangeboden wordt is bestemd voor verwerking, jam, compotes, sap, drank, maar niet voor directe consumptie.
Diverse keren met een pontje, ‘le bac ‘hier genoemd, de Seine overgestoken. Bij Le Mesnil kwamen we op een plek waar wel heel veel auto’s geparkeerd stonden. Daar is iets aan de hand. Wij kijken. Het was het oude ‘manoir’ (landhuis) van Agnes Sorel. Ik was die naam vandaag al eerder tegen gekomen, in de abdij. Daar lag een grote afdeksteen waaronder volgens de tekst het hart van Agnes Sorel begraven was. De hele boel werd gerestaureerd en ja, monumentendagen hè. Er waren zeker honderdvijftig mensen op het terrein rond om te kijken. In een grote kring stonden ze om een man heen die uitleg over het geheel gaf. Ze stonden buiten en dat betekende dus dat het binnen mooi rustig was. Wij naar binnen. Daar zat een dame die noteerde hoeveel mensen er een bezoek brachten. Ze had al vrij snel in de gaten dat we niet Frans waren en vroeg waar we vandaan kwamen etc. Ik kon aan haar dus mooi vragen wie Agnes geweest was. ‘Ah, Agnes’, antwoordde ze, ‘één van de mooiste vrouwen van Frankrijk, de maitraisse van Hendrik VII’. Direct daarna stelde ze me, wat guitig kijkend, nog een vraag. ‘U weet wat dat is, een maitresse?’ Ik kon bevestigend antwoorden. Zelfs in ons Koningshuis is daar regelmatig sprake van geweest, Bernhard had er zeker drie, Hendrik een stuk of wat en bij de Willems kwam het ook voor. Bij Willem II zelfs in mannelijke versies. Volgens historici is Claus de eerste die niet buiten de pot pieste.
Wanneer ik het optrekje eens goed in me opnam bedacht ik me dat het toch wel lucratief was, een beetje vozen met de adel. Agnes scheen een bijzondere dame te zijn. Extravagant. Ze introduceerde rond 1440 de blote schouders als nieuwe mode. Verder scheen haar decolleté fameus te zijn. Haar ‘cleavage’ zoals de Britten het zo mooi noemen was bekend in het hele koninkrijk. Op veel afbeeldingen is ze ook te zien met een ontblote borst. Dat was ook te zien bij de expositie. Hendrik was getrouwd met Maria van Anjou met wie hij waarschijnlijk minder pret had. Uit dat huwelijk was echter wel Lodewijk de Negende geboren en hij wordt er van verdacht Agnes vergiftigd te hebben. Dat gebeurde hier dus, in Jumièges. Zo leer je nog eens wat.
Toen we uitgekeken waren ons weer op de Appelroute gericht. Helaas was het tweede gedeelte niet zo interessant als het eerste. Het bracht ons echter wel in Saint Wandrille. Daar staat ook weer een abdij. Het verschil met de eerste is dat hier nog een dak op zit waaronder levende monniken wonen. We telden er 17 en er was er ook nog 1 aan het werk in het winkeltje. We troffen het, er was net een kerkdienst aan de gang, vandaar dat we konden tellen. Hoewel de congregatie in stilte schijnt te werken geldt dit niet voor de diensten. Gregoriaans gezang vulde de zaal waar de dienst in gehouden werd. Vijf tot tien minuten is leuk maar daarna heb ik het wel gehad. Verder is de onbekendheid met de ceremonies vervelend. Dan gaan ze weer staan, dan weer zitten, even later buigen ze allemaal weer, het leek wel middaggymnastiek. Ik snap er helemaal niks van. We hadden het snel bekeken. Nog even in de abdijwinkel geweest maar dat vond ik wel erg aan de prijs. Wanneer je hier een fles eigen gebrouwd bier kocht had dat bijna de prijs van een aflaat. (Aflaten kon je vroeger in kloosters kopen. Die verminderden je tijd in het vagevuur, je ging dan dus eerder naar de hemel, maar het kostte wel wat. Zo werd de angst dus mooi te gelde gemaakt. Wel lekker voor de kloosterlingen, die hadden dan weer een zakcentje).Sorry, ik heb het laten staan. Wel weer genoeg cultuur voor vandaag gehad. Wij zijn maar weer terug naar de camping gereden. Op de camping, daar heb ik nog wat Kronenbourg in de koelkast staan. Moeten we het daar vanavond maar mee doen.
Tussen Yvetot, iets ten noorden van ons, en de kust ligt een groot landbouwgebied, de Caux. Graan, aardappelen, vlas, van alles wordt er verbouwd. Meerdere riviertjes doorsnijden het gebied en wij hebben er vandaag voor gekozen om de loop van de Durdent te volgen. Het riviertje kent een grillige loop, ze slingert door het landschap. Zoals ik al zei, er is veel landbouw in de omgeving. Landbouw met producten die verwerkt moeten worden. Graan wat gemalen moet worden, vlas wat ontzettend veel bewerkingen moet ondergaan eer het tot linnen omgetoverd is, zaad waarvan de olie uitgeperst moet worden en zo zijn er nog wel een paar dingen te bedenken. Windmolens om die bewerkingen te doen heeft men hier nauwelijks, watermolens daarentegen wel en langs de Durdent staan er een hoop, langs de Route des Moulins.
Een leuke rit was het, we hebben de rivier tot aan de zee gevolgd en zijn bij twee molens wezen kijken. Eén was vroeger een houtzagerij geweest, heel wat anders dus. De andere was in gebruik als vlasmolen vertelde de bewoonster. Ze kwam naar buiten toen wij wat foto’s aan het maken waren. Ik schatte er al gauw 90 en ze vond de belangstelling wel grappig. Tot een jaar of dertig geleden was de molen in gebruik vertelde ze, daarna ging de boel failliet en heeft het rad niet meer gedraaid. Linnen had geen toekomst meer vertelde ze. Te duur, katoen was veel goedkoper volgens haar. Het was een kort gesprek, ze moest weer naar binnen. Het was bijna tijd voor het Répas en het eten stond op het vuur. Vlas wordt ook nog nauwelijks geteeld, alleen wat in Zeeuws-Vlaanderen, België en Noord Frankrijk, zo’n 100.000 hectare waarvan 75.000 hier in Frankrijk, en voor het linnen is gaat er een onbegrijpelijk proces aan vooraf. Het is een wonder dat men ontdekt heeft dat er textiel uit de plant te maken valt. De akkers waren ons al eerder opgevallen. De akkers waar planten op lange regels liggen te ‘drogen’ op het land. We wisten niet zeker wat het was maar het woord vlas is verschillende malen gevallen.
Nu weten we het zeker. Het ligt op het land te ‘slijten’. Dit proces bevordert het ‘dauwroten’ een soort fermentatieproces. Daarna wordt het gekeerlepeld, waarbij het vlas omgedraaid en van de zaadbol ontdaan wordt. Dan volgt het repelen waarbij de bast van de stengel verwijderd wordt. Voordat dit gebeurt moet er echter nog ‘geblauwroot’ worden door het vlas 100 uur in water van 100 graden Fahrenheit te dompelen. Eerder gebeurde dat koud in riviertjes zoals de Leije in België die door de veranderde kleur ook wel ‘De Gouden rivier ‘ genoemd werd. Dat leverde echter een wat mindere kwaliteit op. Daarna volgen het braken en het zwingelen en komt de vezel waar het om gaat vrij. Wat er overblijft is de klodde. Daarna volgen nog het hekelen, het kaarden en het spinnen. Pas daarna wordt het geweven tot doek en kan er wat mee gedaan worden. Nu begint het verhaal van Repelsteeltje en het goudspinnen wat meer duidelijk voor me te worden. Ook zal de uitdrukking ‘een hekel hebben aan iets’ ongetwijfeld verwijzen naar het hekelen, wat waarschijnlijk een behoorlijk vervelend klusje was. Zoals ik al schreef, een bijna onbegrijpelijk proces wat toch al 6000 jaar oud is.
We hebben de rivier tot aan de zee gevolgd. De monding was alleen in beton gegoten. Men laat nog steeds de getijden haar werk doen, het zoute water stroomt bij vloed naar binnen en bij eb gaat het zoete water er uit. Het water stroomt nu echter door een betonnen in –en uitlaat die bij calamiteiten, zoals storm of springtij afgesloten kan worden. Dat het achterland dan wat onderloopt met zoet water is geen probleem. De rivier heeft in de loop der eeuwen een vallei gevormd. Aan de beide kanten ligt een heuvelachtig gebied wat bij de zee abrupt ophoudt: de krijtrotsen. Die komen als uit het niets omhoogrijzen uit zee, een imposant gezicht.
We hebben hierna de kust gevolgd richting Fécamp en Etretat. De kust hebben we al eens eerder bezocht. Met de jongens hebben we in Fécamp boven op de rotsen gekampeerd en zijn daar toen door een storm verjaagd. Als laatste voor we terug gingen naar Etretat. Daar waar de natuur verschillende bogen in de rotsen gevormd heeft. Even kijken of ze er nog waren, vorige keer nog wel. Jawel hoor, ze waren er nog. Maar hoelang ze er nog zullen zijn, niemand die het weet. Het kan een uur, een jaar of een eeuw zijn maar ze gaan natuurlijk ondersteboven. Stel je voor dat het morgen is, dan hebben we het in ieder geval nog even gezien. Ook hier was het weer, net als gedurende de rest van de dag, weer een mooi stukje Frankrijk, echt de moeite waard. En wat een geluk dat onze herinnering wat minder wordt, zo lijkt alles weer nieuw.
Een stralende zon nodigde ons vanmorgen uit om weer eens van de fiets gebruik te maken. Het was niet vroeg, we lagen erg lekker vanmorgen, maar om half twaalf reden we richting Boulogne sur Mer, hier een kilometer of vijf vandaan. We waren ontzettend blij dat we elektrieke ondersteuning hadden want er zaten in die vijf kilometer een paar venijnige klimmetjes. Na zo’n twintig minuten bereikten we de buitenwijken van Boulogne en iets later kwamen we bij het Nausicaa aan. Dit is het Nationaal Centrum voor de Zee, met aquaria, informatie en alles wat je maar bedenken kunt over de zee. Daar is ook het VVV in gevestigd dus die gelijk maar even met een bezoekje vereerd. Met een fietskaart en een stadsplattegrond kwamen we weer naar buiten.
Daarna hebben we ons in het verkeer van Boulogne gewaagd om het centrum te bereiken. Fietsen hier valt niet mee. Het is geen onwil van de automobilisten, ze zijn het gewoon niet gewend. En wanneer er ergens een fietspad ligt dan loopt hij opeens over de stoep of houdt abrupt op. Er is nog wel wat eer te behalen hier. Hetzelfde geldt trouwens voor het wegdek. Wanneer je een idee zoekt voor patchwork dan kan je hier inspiratie halen door even naar het wegdek te kijken, wat een lappendeken. Overal ingebreide stukken asfalt, putten die verdiept liggen of juist boven het wegdek uitkomen. Naden, kieren, gaten, je kunt het niet bedenken of het is hier wel. Dat maakt het fietsen ook wat moeilijker want om de gaten te ontwijken moet je soms manoeuvres uithalen die anderen dan weer niet van je verwachten. Maar we hebben het weer overleefd.
Onderweg troffen we een markt, bijna afgelopen maar er was toch nog wel het één en ander te zien. Sinterklaas keek vanuit een nis in de kerk toe op het gebeuren en hield het goed in de gaten. Daarna zijn we naar de oude stad gereden. Boven de stad ligt een nog compleet ommuurde stad, het oude Boulogne met het grafelijk kasteel. Op een gebied van ongeveer een vierkante kilometer is die een oase van rust in een wel heel drukke stad. De fietsen bij het Belfort (ja, ja, alweer een Unesco site) en gemeentehuis gezet om wandelend de boel te gaan bekijken. Voor het gemeentehuis had men een thematuin aangelegd. Dat gebeurt ieder jaar begrepen we uit de informatieborden. Dit jaar was het onderwerp de zintuigen, gebaseerd op een schilderij van Jeroen Bosch, de tuin der lusten. Het was leuk gedaan, bij ieder zintuig waren bijpassende planten, kunstwerken en fonteinen neergezet. Hoewel het niet groot was, zo’n 30 x 20 meter, kon je er gemakkelijk een half uur zoetbrengen.
Daarna de hoofdstraat ingelopen, een straatje wat gedomineerd werd door eettentjes en winkeltjes met hebbedingetjes. Daar viel mijn oog op een wel heel speciaal streekgerecht: Potjevlesch. Waarschijnlijk nog een overblijfsel uit de periode dat hier een mengsel van Vlaams en Frans gesproken werd. Het is ontegenzeggelijk dat hier een soort Koeterwaals gesproken werd (en nog wordt), dat kan je ook wel zien aan de plaatsnamen die je onderweg tegenkomt. Er is weinig fantasie voor nodig om die in het Nederlands om te zetten: Lewarde, Peupelinge, Marck, de Walde, Waldam, Offekerque, Nortkerque en Steenbecque zijn er zomaar een paar. In die categorie valt Potjevlesch natuurlijk ook, het potje vlees. Overigens hebben ook de grote steden als Calais een Nederlandse benaming gehad: Kales heette het toen. Is zelfs nog Nederlands geweest zij het niet lang, maar een jaar of twee.
Terug naar de hoofdstraat, een leuk straatje, maar het was ook het enige leuke straatje. Voor de rest was er weinig te beleven. De basiliek met de geweldige crypte die er onder zit was gesloten. Vreemd om een Franse kerk gesloten aan te treffen, gebeurt eigenlijk nooit. Verder was er nog het kasteel. Van buiten de moeite waard maar de binnenkant nodigde niet echt uit tot een bezoek. Maar weer terug naar het beginpunt maar. Daar even gegeten. Geen potjevlesch maar een omeletje en een tartine forestière, een soort toast met een hele rijke bekleding. Smaakte prima. Daarna hebben we ons maar weer in het verkeer begeven om weer richting camping te gaan. Helaas, Boulogne viel ons wat tegen.
Eenmaal terug op de camping eerst maar wat gedronken want ook de terugweg was even geaccidenteerd als de heenweg, alleen in omgekeerde volgorde. Daarna in de auto gestapt om wat leefvoorraad te halen bij de Carrefour. Het was nog redelijk vroeg in de middag dus hebben we er direct maar een ritje aan vast geplakt. Op naar Cap Griz-Nez. In eerste instantie komt deze naam wat vreemd over ‘Kaap de Grijze Neus, maar dat kan helemaal niet want dan zou het Cap Nez Gris moeten zijn. Wat snuffelwerk leerde dat de naam afkomstig is uit het Oud Nederlands. Vroeger heette het hier Swartenesse, de donkere nes, een donker uitstekend stuk land.. Dit in tegenstelling tot de andere kaap, Cap Blanc-Nez, wat Blankenesse genoemd werd. En zo komen we toch weer bij het Potjevlesch terecht.
Gris-Nez is een hooggelegen uitstekend stuk rots waar de hele omgeving goed te zien is. Bij helder weer kan je hier ook de overkant, Engeland dus, bekijken maar daar was het vandaag iets te heiig voor. Hier is de afstand naar Engeland bijna het kleinste. Je hebt hier een wel een geweldig overzicht over het Kanaal en de scheepvaart die er gaat. En het is er druk! Ook het uitzicht over het land is geweldig. We hebben er een rondje gewandeld en dank zij de uitgezette route heb je er helemaal geen erg in hoe druk het is. Daarna nog even naar Cap Blanc-Nez. Een iets verder gelegen kaap maar wel veel hoger. Desondanks was het uitzicht hier minder spectaculair. Wel hadden we zicht op Calais en het er voor gelegen Sangatte, het dorp waar op dit moment zoveel om te doen is. Hier worden nu muren langs de snelweg gebouwd om vluchtelingen te beletten als verstekeling met vrachtwagens mee te reizen naar Engeland. Hoewel we er maar een kilometer of vier vandaan zaten hebben we er absoluut niets van gemerkt.
Via de snelweg weer terug. De kooksessie nog even onderbroken voor de zonsondergang, hier om 19.50 uur vandaag. We dachten dat het redelijk helder was maar boven de horizon lag een laag bewolking die het zicht op de zon verhinderde. Dat nam niet weg dat het toch een mooi gezicht was. Daarna de hut in want het koelt hier snel af wanneer de zon onder is. We blijven hier in ieder geval nog een dag, het weer is goed en de omgeving ook. Wat we gaan doen? We zullen wel zien.
Ondanks dat het vanmorgen mooi weer was in Jumièges hebben we toch besloten om de bakens weer te verzetten. Het is een mooie omgeving hier maar we hebben het idee dat we wel weer toe zijn aan wat nieuws. En omdat we in de laatste week zitten is het toch wel een beetje zaak dat we weer wat in noordelijke richting afreizen. De tijd dat we 800 kilometer op een dag reden ligt alweer ver achter ons. Ik schreef al eerder dat de Noord Franse steden ons bijzonder verrast hebben. Er zijn er nog een paar over in het Noord Westen. Boulogne, Dieppe, Calais, Arras, Lille en Dunkerque. Nu kan je niet alles in één keer doen dus hebben we een plek gezocht tussen Boulogne en Calais. Het is Wimereux geworden een kilometer of tien boven Boulogne.
Zo’n 200 kilometer bedroeg de verplaatsing, veelal over wegen die we al bereden hadden. Ook hier in de buurt. Toen we in St. Valéry stonden hebben we de buurt namelijk ook behoorlijk afgeschuimd. We hadden eerst een andere camping op het oog dan waar we nu staan, Ete Indien, eigenlijk Indian Summer dus, maar die viel af. Alles Mobil Homes, een soort stacaravans. Daar is waarschijnlijk goed aan te verdienen want je ziet ze steeds meer verschijnen. Verder nog wat wigwams voor de verhuur, daar zal de naam ook wel een beetje aan te danken zijn denken we. Nauwelijks plek voor de reguliere kampeerder.
Vervolgens zijn we doorgereden naar de gemeentecamping van Wimereux, Camping l’Olympique. Ook een wat hoogdravende naam maar allà. Goed verzorgd, ruime plekken en vlak bij het dorp en bij zee en dat voor veertien euro. Het was hier heerlijk weer, helemaal een natte rug bij het tent opzetten. Vanavond na een douche naar de zee gefietst. Daar een terrasje gepakt, van een mooi Belgisch biertje genoten en daarna lekker mosselen gegeten. We hadden zicht op Het Kanaal met een hoop scheepvaartverkeer en aan de overkant kon je de krijtrotsen van Engeland in de verte zien. Het voelde als thuis, aan het kanaal met een hoop scheepvaartverkeer en je kan de overkant zien, alleen is dat Engeland dan niet. Het kwam direct vertrouwd over. Een geweldige plek weer. Vlak voor het donker werd zijn we terug gefietst naar ons trouwe hutje op wielen. Morgen eens kijken wat hier weer te beleven is. Ongetwijfeld komen we wel weer wat tegen.
In het begin van de reis heb ik het al verschillende malen opgenoemd, het boek van Geert Mak : De levens van Jan Six. Het boek gaat over de elite familie Six die in Amsterdam heel wat in de melk te brokkelen had. De geschiedenis van de ‘Sixen’ begint echter in Kamerijk, een plaats in Noord Frankrijk en begin 16e eeuw komen ze in St. Omer terecht. Een gedeelte van het boek gaat over hun tijd daar totdat ze, als protestant zijnde, als het ware de stad uitgejaagd werden en Amsterdam als nieuwe woonplaats kozen. Ik was wel een beetje nieuwsgierig naar St. Omer en omdat het in de buurt ligt zijn we er heen geweest.
Een aardige tocht er heen. Hoewel het Noord Franse land niet echt uitblinkt door landschappelijk schoon heeft het toch een bepaalde charme. De uitgestrektheid, de kleuren, de stilte en hier en daar een dorp wat nog authentiek oogt geven het toch wel zeggingskracht. Onderweg hebben we een tijdje stilgestaan bij een gigantische akker met suikerbieten. De oogst is begonnen. Met monstrueuze machines worden in sneltreinvaart de knollen ontdaan van hun loof en uit de aarde gehaald. Als de opvangbakken helemaal gevuld zijn rijdt het gevaarte naar de kant van de akker en spuwt alle verzamelde bieten uit om vervolgens weer een nieuwe lading te halen. Ongelooflijk snel gaat het. Stroken van ongeveer drie meter breed neemt hij mee en je moet een aardig tempo lopen, en dan bedoel ik niet wandelen, om hem bij te houden.
Tegen de middag kwamen we in St. Omer aan. Geert Mak heeft het goed omschreven. Hij noemt het ‘een wat sleets stadje’ en daar heeft hij wel gelijk in. De welvaart van weleer is nog goed te herkennen in de panden en openbare gebouwen maar de levendigheid de komst van die welvaart met zich mee gebracht moet hebben was ver te zoeken. Hoewel het qua omvang toch een aardige stad is was het bijna doods te noemen. Nadat we de auto hadden geparkeerd gingen we op zoek naar het centrum maar werden diverse malen door de borden op het verkeerde been gezet. Dat zal ongetwijfeld met de vele éénrichtingsverkeer wegen te maken hebben gehad. Uiteindelijk kwamen we terecht bij de Notre Dame. Niet groot maar wel indrukwekkend. St. Erkembode is er ook begraven. Nu zal jullie dat weinig zeggen maar wanneer je wat ongelukkige voeten hebt moet je met hem even een gesprekje aangaan. Grote kans dat het dan weer goedkomt. Zijn sarcofaag was dan ook bedekt met schoenen, veelal van kinderen. Er lagen zelfs sokken op, dat was waarschijnlijk van iemand die zelfs geen schoenen aan kon. Het meest treffende bewijs dat het helpt zag ik bij de ingang, een verlaten rolstoel. Wanneer je het dan nog niet gelooft….
Daarna een rondje stad. Een ongelooflijke druk in de blaas en een gebrek aan beboste hoekjes met enige privacy bracht ons er toe om even een terrasje te pikken. Het bezoek aan het sanitair kwam als een verlossing en de koffie was goed. Vocht laden om te lossen moet je maar denken. Inmiddels waren de dames van het VVV ook weer terug van hun lunch dus daar konden we even wat meer informatie ophalen. Met de stadskaart in de hand vonden we moeiteloos de straten met middenstand en horeca. Bij onze eerste stop hadden we niets gegeten maar de maag liet ondertussen van zich horen. Na bij dertien zaken de kaart bekeken te hebben zijn we toch maar weer terug gegaan naar etablissement nummer 1 om daar wat te eten.
Om de ‘couleur locale’, de plaatselijke sfeer, echt in je op te nemen kan je er bijna niet omheen om ook met de lokale keuken kennis te maken. Ik schreef gisteren al over het ‘Potje vlesch’ en ik kon er natuurlijk niet omheen. Jantiene bedankte er voor en zei dat ze wel bij mij zou kijken of het lekker was, zij ging voor een Croque Monsieur. Terwijl we vol verwachting waren wat er komen zou werd de stad ook wat levendiger. De siësta was blijkbaar ten einde. Na een kwartiertje wachten werd ons geduld beloond: daar was het Potje Vlesch. Ik had eigenlijk een soort stoofpotje in mijn gedachte, lekker gevuld met vlees maar het was totaal iets anders. Koude gegaarde stukken varkensvlees in een soort van zee van gehakte gelei. Hier en daar een plakje wortel om nog wat smaak aan het vlees te geven. Verder natuurlijk de onvermijdelijke frieten en wat sla. Ik moet zeggen, verrassend was het wel! Nadat ik de gelei van het vlees had verwijderd proefde ik het voorzichtig en ik moet zeggen, het was helemaal niet zo verkeerd. Alleen jammer dat het koud was. Dat duurde gelukkig niet zo lang. De frites was goed heet en liet de gelei smelten. Het gevolg was dat ik na niet al te lange tijd een soort soep met koud vlees en slappe patatten op mijn bord had liggen. Als ik eerlijk moet zijn denk ik dat het Potje Vlesch een streekgerecht zal blijven, om wereldwijd door te breken mist er nèt nog wat aan.
Daarna onze ronde afgemaakt en Geert had helemaal gelijk, een wat sleets stadje. De auto weer opgezocht en daar hadden we nog een prettige verrassing. We hebben een uur of vier in St. Omer doorgebracht en toen we het kaartje in de betaalautomaat stopten moesten we 20 eurocent betalen. Dat was ongeveer wel evenredig aan de vreugde die de stad ons geboden had maar toch, vijf cent per uur is niet veel. Vervolgens zijn we op zoek gegaan naar de scheepslift van Arques. Daar konden schepen in één keer een hoogteverschil van 13.13 meter overbruggen. Een ingenieus gebeuren was het. Alleen was het jammer dat het hele gebeuren bijzonder verwaarloosd was. Vorig jaar is het monument verklaard en het zal volgend jaar opgeknapt worden maar ja, daar hebben we nu natuurlijk niet aan. Helaas.
Daarna zijn we naar het noorden gereden. Daar liggen de Audomarois polders. Het is een gebied wat een grote overeenkomst vertoont met het Geestmerambacht van vroeger. Alles sloten, akkertjes, boten, meertjes. Het voelde een beetje als thuiskomen. Ik dacht vroeger altijd dat de omgeving waar ik in opgegroeid ben uniek was maar we zijn het al verschillende keren tegengekomen. In de Marais Poitevin bij Niort, dit voorjaar bij Amiens en nu weer hier. Zelfs in Mexico bestond een soortgelijk gebied bij Mexico City. In dit gebied is men op het gebied van de tuinbouw nog aardig actief, vooral biologisch. We hebben op de markten in de omgeving al verschillende keren handelaren hier uit buurt zien staan. Het hele gebied, bijna 3800 ha groot, staat op de nominatie om Unesco Biosfeergebied te worden en dan is het voortbestaan bijna zeker gesteld. Tijd genoeg dus nog om heen te gaan. Overigens, voor de liefhebbers, zelfs hier hebben ze een Gondelvaart. Op de laatste zondag in juli vindt het plaats. Ik heb foto’s gezien, het is een leuk gebeuren. Er is trouwens wel een verschil, er is een vaart overdag en er is een vaart in de avond. (Nieuwgierig? Zoek maar even op: http://cortege.nautique.free.fr/ ).
We hebben nog een tijdje in het gebied rondgereden en inderdaad, het lijkt wel erg op thuis en daar willen we nog even niet zijn. De klok draaide ondertussen ook gewoon zijn rondjes. Het liep al naar het eind van de middag dus we zijn weer richting kust gegaan. Onderweg kwamen we nog een auto tegen die wel erg veel pech had: dwars door de hekken gereden en in brand. Al van verre konden we de rookwolken zien, niks van over. Bij Boulogne aangekomen wachtte ons een verrassing. Het was dermate helder dat we zonder problemen de Engelse kust konden onderscheiden. Toch wel leuk dat je de andere kant kunt zien. Snel even een voorzetje gedaan voor het eten en daarna nog even romantisch de zonsondergang bekeken. Daarna snel weer terug want daar wachtte ons eigen Potje Vlesch, kipkerrie vanavond, maar dan wel warm.
Het voordeel van de camping waar we nu op zitten is dat je geen wekker hoeft te zetten. Voor het ontwaken zorgt de bakker hier. Tussen acht uur en kwart over acht rijdt hij luid toeterend over de camping om bekend te maken dat hij er weer is. Nu kan je twee dingen doen: je blijft liggen en moet een uur later een kwartier fietsen om brood te halen of je gaat er uit en haalt brood, gooit dat op tafel en duikt dan nog even snel je bed in. Er is natuurlijk ook nog een derde mogelijkheid, blijven liggen en oud brood eten maar dat lijkt me eigenlijk niks. Er snel maar even uit dus, baguetje gescoord en toen nog snel even het bed in. Helaas was ik al te wakker om de slaap nog te vatten. We zaten dus al vroeg aan de thee.
Geen plannen voor vandaag, gewoon eens even in de buurt rondkijken, op de bonnefooi dus. Iets verderop staat een reusachtige pilaar, de Colonne de la Grande Armee, met daar bovenop een standbeeld van de Empereur zelf, de heer Bonaparte. De zuil is hier neergezet ter nagedachtenis aan de verzameling van De Grande Armee in 1803. 120.000 man waren hier gelegerd. Het idee was om Engeland binnen te vallen maar daar werd uiteindelijk toch maar van afgezien vanwege de overmacht van de Britse vloot. Oostenrijk was nog niet veroverd dus dan daar maar naar toe. Ondertussen werd de onderscheiding van het Legion d’Honneur ingevoerd, een medaille voor soldaten die zich verdienstelijk hadden gemaakt voor het leger. Een mooie ruil, een stukje blik voor een hoop inzet. Tweeduizend man werden in één keer onderscheiden. Het idee kwam toen naar boven om de gebeurtenis een soort eeuwigheidswaarde te geven door er een monument aan te wijden. Een mooi plan. Alle soldaten moesten hiervoor iedere een halve dag soldij inleveren en de officieren een dag. Het monument moest een kolom worden van 53 meter hoog.
Helaas ging het allemaal niet zo snel en was de bouw nog maar tot 20 meter gevorderd tegen de tijd dat het tijdperk Napoleon ten einde kwam. De bouw lag even stil maar werd toch voortgezet in 1819 en uiteindelijk werd in 1841 het standbeeld boven op de paal geplaatst. Niet het huidige maar één van Napoleon in zijn Romeinse keizersoutfit. Volop Grandeur dus. President de Gaulle vond dit toch niet helemaal gepast en besloot om een nieuw beeld bovenop te plaatsen, Nap zoals wij hem kennen. Hand in zijn overhemd en de steek dwars op de kop. Niet de blik gericht op Engeland maar met zijn rug er naar toe. Toch eigenlijk een wonderlijk gebeuren. Wij waarderen Napoleon vooral om de standaardisering die hij in heeft gevoerd in Europa. De meter, de kilo, het kadaster, de burgerlijke stand. We hebben er tegenwoordig nog steeds plezier van dat in Nederland de kilo’s even zwaar zijn als in Frankrijk en de kilometers even lang. Eenheid is natuurlijk makkelijk wanneer je dingen wilt organiseren. Bestuurlijk, logistiek, fiscaal maar natuurlijk vooral militair.
Want laten we vooral niet vergeten dat hij daarmee een militair doel voor ogen had. Hij was natuurlijk een boef eerste klas die alles aan zijn laars lapte. De veldslagen die hij voerde zijn natuurlijk niet gewonnen met een potje klaverjassen. Daar vielen slachtoffers bij, duizenden en duizenden en niet alleen soldaten. Ik had het al eerder aan de slag bij de Berezina in Wit Rusland. Alleen al aan ‘Franse’ kant ongeveer 25.000 man bij de slag zelf en dan nog 15.000 man, die wat later door kou en ontbering het loodje legden. En de Franse kant bestond voor een groot gedeelte uit soldaten die uit de ingelijfde staten afkomstig waren. Zo waren bijna alle pontonniers die de bruggen over de Berezina bouwden afkomstig uit Friesland. Slechts zes man en de commandant keerden uit Rusland terug. Eigenlijk is het dan toch wel wonderlijk dat Napoleon, na zijn vertrek, nog zo ‘vereerd’ wordt. Stel je voor dat in Duitsland alle standbeelden van Adolf nog zouden staan, dan zou je toch ook op zijn minst verbaasd zijn?
Maar ja, het is nu eenmaal zo als het is. De kolom is afgebouwd en staat er na bijna 200 jaar nog. Het aardige ervan is dat hij hol is en dat men de holte heeft gebruikt om er een trap in te zetten. Onderin een deurtje, bovenin ook, een hekje om de rand en je hebt een geweldig uitzichtspunt. Omdat het onderhoud nu eenmaal geld kost moest ik er voor betalen, drie euro, tweehonderendrieënzestig treden later, over een onverlichte wenteltrap, was ik boven. Inderdaad, een geweldig uitzicht. Dank zij het heldere weer had ik een prachtig gezicht op de zuidwest kust van Engeland, iets wat Nap niet kon zien want die staat er met zijn rug naar toe. Jantiene bleef beneden, die zag de klim niet zitten. Na een kwartier was ik ook weer beneden, een ervaring rijker.
Daarna zijn we de auto ingestapt. Een rondje binnenland. Een mooie rit maar helaas met weinig echte hoogtepunten. Er voor gekozen om Duinkerken met een bezoek te vereren, we waren al aardig op weg dus waarom niet. Een grote stad is het, de derde havenstad van Frankrijk. Wel is het voor een groot gedeelte nieuw. Het oude verhaaltje, in de oorlog voor een groot gedeelte vernield en maak zelf het verhaaltje maar af. Duinkerken was in de 17e eeuw een zeeroversnest. Zeeroverij was in die tijd een staatszaak, de kapers waren in overheidsdienst, ambtenaren dus eigenlijk, hoe gek het ook mag klinken. Hier hadden ze Jean Bart, die eigenlijk Jan Baert heette. Helaas kunnen de Fransen dat niet uitspreken dus hebben ze het maar aangepast. Jan was de kaper in overheidsdienst, hoofdambtenaar dus eigenlijk. Een gedeelte van de buit was voor hem, de rest voor de stad. Hij heeft er eigenlijk voor gezorgd dat de stad welvarend werd en als dank daar voor staat er zelfs nog een groot standbeeld van hem midden in de stad. Ook het lied: ‘allen die willen te kaap’ren varen, moeten mannen met baarden zijn’ schijnt op hem te zijn gebaseerd. Het is trouwens niet zo gek, kapers in staatsdienst. Wij hadden er ook één, Piet Hein, hij roofde de Spaanse zilvervloot en wordt nu ook nog steeds bezongen.
Jammer genoeg viel de stad ons wat tegen. Wel ruim, veel middenstand, veel groen maar weinig ziel. Helaas was het al een beetje laat dus wat eten zat er niet meer in. Op een terras maar even een bak koffie en later een sandwich gehaald. We waren vrij snel uitgekeken en hebben na anderhalf uur de terugreis aanvaard, maar dan wel via de kust. We kwamen daarbij in Grevelingues (Grevelingen). Een prachtig vestingstadje. Ditmaal geen Hollandse verdienste maar die van Vauban, de vestingbouwer die in deze omgeving ook behoorlijk actief was. Rond een uur of vijf hebben we de snelweg maar weer opgezocht. Onderweg nog even naar de super. Vandaag is het eigenlijk onze laatste dag en we willen nog wat tastbare, of eigenlijk proefbare zaken meenemen naar Nederland. Dit om ons vakantiegevoel nog even te verlengen. We weten ook wel dat je jezelf voor de gek houdt maar toch.
Vanavond zijn we uit wezen eten. Heerlijk, met gezicht op de zee en Engeland in de verte. Het was een prachtige avond, bijna windstil. Lekker een Sole Meunière (een lekker gebakken tongetje) en Jantiene een moot kabeljauw naar binnen gewerkt, begeleid door een glaasje geestrijk wit. Wat een prachtig besluit van een prima dag. Maar het is nog niet over, we hebben morgen natuurlijk nog. Voor veel mensen geldt de reis niet als vakantie maar voor ons ligt dat anders. Het avontuur ligt namelijk overal op de loer. Gelukkig maar.
Een geluid wat ik niet helemaal thuis kan brengen vulde opeens de caravan. Kwart voor acht was het. In het donker zocht ik op de tast naar de bron en uiteindelijk vond ik het, liggend op de tafel. De telefoon was geactiveerd als wekker, ja de techniek staat voor niets maar of ik daar nu blij mee moet zijn… Langzaam werd ik er me van bewust dat vandaag bijna de laatste vakantiedag zou zijn, bijna acht uur dus nog even en de bakker kwam langs dus eerst maar eens een broek aan want om in de Jansen en Tilanus naar de bakker toe te gaan geeft, ondanks dat we op een camping zitten, ook eigenlijk geen pas.
Het is al weer enige tijd geleden dat ik er zo vroeg uit was. Aan het begin van deze trip was het, toen ik nog echt in mijn arbeidsritme zat. Gelukkig was dat vrij snel achter de rug. Vandaag hebben we er echter voor gekozen om de wekker maar te zetten, rustig aan in te pakken en dan richting Nederland te reizen. En aldus geschiedde. We hebben echt op ons gemak gedaan en om tien uur waren we bij de receptie om af te rekenen. De laatste camping die we moeten betalen. Dank zij de kortingspas hebben we hier ook weer voor een redelijk bedrag kunnen verblijven dus we rijden met een tevreden gevoel de camping af. ‘Sla na de rotonde rechtsaf, derde afslag’ vertelt Heleen ons en dat doen we dan ook. We rijden richting Boulogne om ruim voor de stad twee keer linksaf te gaan. In de ooghoeken zien we nog de contouren van het Britse Koninkrijk. Terwijl we voor de eerste keer linksaf slaan nemen we er in gedachten al afscheid van. We zullen het deze reis niet meer terug zien.
De namen van de steden rijgen zich als een ketting aan een. Calais, Dunkerque, De Panne, Brugge, Gent, Antwerpen. Ons einddoel ligt niet ver, vierhonderd kilometer slechts scheiden ons van Ransdorp, ons doel voor vandaag. We eindigen zoals we begonnen, achter de schuur bij mijn broer. Altijd gezellig om daar een avondje door te brengen. Aan het begin van de reis was het zo gezellig dat we ons gedwongen zagen om een dag langer te blijven. Dat was overigens geen straf. Onze reizen zijn namelijk niet gebonden door een strak tijdsschema. Waar het goed is blijven we graag.
Rond een uur of half vijf kwamen we er aan, even een half uurtje bezig met de boel organiseren, snel even wat praten en toen, hup op de fiets, voor een toeristische trip richting De Schouw, een vlek gelegen aan het Noord Hollands kanaal, op de grens tussen Amsterdam en Watergang. Daar ligt ‘Het Dijkhuis’. Een leuke eetgelegenheid waar je goed heen kunt gaan wanneer je geen zin hebt om te koken. Het was een prachtige stille avond, wanneer je het gekakel van onze mede terrasbezoekers niet mee rekent, en we hebben er prima gegeten. Via een bijna even toeristische route als heen gingen we weer terug. Het ging alleen wat moeizamer, de zon was inmiddels onder gegaan en de nacht had een donkere deken over de aarde gedrapeerd. Het was niet eenvoudig om onze weg terug te vinden.
Gelukkig hebben we het toch nog gehaald en hebben de avond besloten met een mooie kop thee. Die ging echter vergezeld van een glas rum wat de avond nog weer behoorlijk verlengde. Kampvuur aangestoken en voor we het wisten was het al na middernacht. Het was niet erg hoor, wanneer je ergens van geniet is het dom om er achteraf spijt van te hebben. We hebben een heel gezellige avond gehad. Het was eigenlijk de kou in combinatie met het vroege opstaan die ons het bed in deden belanden. Al met al geen verkeerde afsluiting. Morgen weer naar huis. Voor veel mensen zou de vakantie op dit moment al afgelopen zijn maar niet voor ons, wij weten het te rekken als een post-elastiek en we prijzen ons daar echt gelukkig mee.
‘Koffie’ klonk het. Het was half tien en door de kieren kroop de zon naar binnen. ‘Ha, lekker, koffie’ dacht ik. Ik had beter moeten weten. Gister hoorde ik dat het koffie apparaat van mijn broer gesneuveld was dus hij kwam óm koffie en niet mét koffie. Ik stak mijn kop half slaperig om de deur in de hoop daar een thermoskan met koffie en wat dampende mokken te zien staan maar in plaats daarvan moest ik zelf aan de gang. Nou ja, er zijn erger dingen. De zon scheen lekker en na weken geen krant lag daar zomaar het NRC. Altijd goed. Daarna even douchen en ontbijten en een ochtendwandeling door de nog natte weilanden gemaakt.
Daarna hebben we de boel ingepakt om weer richting Koedijk te vertrekken. Het was kwart over een toen we het pad afreden. Veel drukte op de weg. De route langs het Alkmaardermeer gekozen waar het wit van de zeilen zag. Ondanks de drukte reed het wel door en rond een uur of twee stonden we voor de deur. Anne wist van onze komst en had haar blauwe autootje (Freddie) al van het pad af gereden. Het achteruitrijden ging weer als vanouds en al snel stond het hutje weer achter het huis, te wachten op de volgende reis. Vanmiddag heel rustig aan gedaan, het is per slot van rekening zondag en nog belangrijker, ontzettend lekker weer. De warmste 25e september sinds de klimaatmetingen begonnen zijn. Zaak dus om je gemak een beetje te houden. Dat zal wel lukken, ik heb nog twee dagen voor ik weer aan het werk moet.
Een goede reis was het weer. We stonden eigenlijk een beetje in dubio waar we dit keer naar toe zouden gaan. Niet te ver met mooi weer was het doel. Het eerste is zeker gelukt, het tweede voor zeker de helft. Verschillende dagen wat minder maar zeker even zovele dagen prachtig weer. Verder weer nieuwe ontmoetingen, plaatsen en ervaringen. Altijd mooi. Zoals ik al zei, de caravan staat al te trappelen om weer op pad te gaan. Wij eigenlijk ook wel hoewel deze reis nog maar net ten einde is. We hopen dat jullie een beetje genoten hebben. Wij in ieder geval wel van jullie aanwezigheid op de achterbank hoewel we jullie wel wat stil vonden. Graag zien we jullie dan weer meerijden. Hopelijk tot snel!